Bron: Vijay Prashad 
peoplesdemocracy 21 juli 2022 ~~~

Op 7 augustus 2022 krijgt Colombia een nieuwe president (Gustavo Petro) en een vice-president (Francia Márquez), beiden steunpilaren van de linkse bewegingen van het land. Zij zullen de eerste linkse regering vormen sinds het land in 1810 onafhankelijk werd. Twee maanden later, op 2 oktober, gaat het Braziliaanse volk stemmen in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen. Uit opiniepeilingen blijkt duidelijk dat de voormalige president en linkse leider, Lula, een voorsprong heeft op de rechtse zittende president Jair Bolsonaro; er wordt zelfs gesuggereerd dat Lula in de eerste ronde zou kunnen zegevieren en een stemming in tweede ronde op 30 oktober zou kunnen voorkomen. Als Lula wint, dan zou van de twintig landen in Latijns-Amerika meer dan de helft een regering van centrumlinks tot links krijgen.

De huidige golf van verkiezingsoverwinningen voor links en centrum-links weerspiegelt niet helemaal de situatie in de jaren 2000, toen zich een “roze vloed” ontwikkelde na de linkse doorbraak in Venezuela onder leiding van Hugo Chávez. In die tijd was de aandacht van de Verenigde Staten gericht op het Midden-Oosten, waren de grondstoffenprijzen hoog en heerste er in de hele regio een algemeen gevoel van afkeer tegen de vorige militaire en neoliberale regimes. Chávez leidde een proces dat bekend staat als het Bolivarianisme en dat regionale integratie combineerde met beleid dat erop gericht was diepgewortelde sociale problemen op het halfrond aan te pakken. Alom werd erkend dat bijvoorbeeld honger niet kon worden uitgebannen zonder af te stappen van de afhankelijkheid van de Noord-Atlantische kapitaalmarkten en van de militaire aanwezigheid van de VS. Anti-imperialisme gaf vorm aan de brede sociale programma’s in de Bolivariaanse experimenten van Venezuela tot Argentinië.

De huidige verkiezingsoverwinningen hebben plaatsgevonden in omstandigheden die veel onzekerder zijn dan in het decennium van de jaren 2000. Enerzijds wordt het VS-imperialisme veel kwetsbaarder geacht dan twintig jaar geleden, met de zwakke economie van de VS, de wanhopige pogingen van de VS om China en Rusland te verzwakken, en een opkomende stemming in de wereld die niet langer het dictaat van Washington wil volgen. Dankzij deze ontwikkelingen is er in Latijns-Amerika een nieuwe dynamiek te bespeuren, waarbij de Mexicaanse president Andrés Manuel López Obrador het bewijs levert van het soort onafhankelijk denken over buitenlandse betrekkingen dat nu gemeengoed is van Zuid-Afrika tot Indonesië. Maar aan de andere kant hebben de wereldwijde inflatiecrisis, de krediet- en schuldenproblematiek en de vulgaire dreigementen van Washington veel van deze regeringen ervan weerhouden het VS-imperialisme frontaal uit te dagen. Gevangen tussen een door de VS opgelegde Koude Oorlog tegen China en Rusland, geven veel Latijns-Amerikaanse landen er de voorkeur aan zich afzijdig te houden, te wachten op een algemeen economisch herstel en ondertussen te zorgen voor elementaire sociale voorzieningen als de grens van hun ambities. Wij zijn dan ook niet getuige van het Bolivarisme in zijn tweede fase.

Brazilië en Colombia zijn goede voorbeelden van het nieuwe moment, hoewel deze algemene oriëntatie ook zichtbaar is in zowel Chili als Mexico. In deze landen blijven de heersende klassen – volledig gesteund door het VS-imperialisme – de economie beheersen. Terwijl de centrum-linkse regering van Gabriel Boric in Chili zei dat zij de kopermijnen zou nationaliseren, werd haar hand tegengehouden door deze machtige bourgeoisie (dit jaar is het de vijftigste verjaardag van de nationalisatie van koper in Chili door president Salvador Allende, wiens regering het jaar daarop door een staatsgreep omver werd geworpen). De oude kapitalistische klassen houden de oude sociale hiërarchieën in stand en verbinden die met de macht van het VS-imperialisme en het narco-kapitalisme van onze tijd. De regering van Petro in Colombia heeft bijvoorbeeld al van de strijdkrachten te horen gekregen dat zij geen fundamentele hervormingen zullen dulden (generaal Eduardo Zapateiro heeft eind juli ontslag genomen om te voorkomen dat hij Petro als president zou moeten beëdigen – dat is de houding). Ten slotte zijn de arbeidersklasse en de boeren op het halfrond als gevolg van het bezuinigingsbeleid en de erfenis van de militaire dictaturen relatief gefragmenteerd en ongeorganiseerd. Hun onvermogen om een radicale agenda uit te voeren is in veel van deze landen herhaaldelijk gebleken. In Peru bijvoorbeeld hebben de sociale en politieke bewegingen, ondanks de verkiezing van Pedro Castillo van Perú Libre tot president, hem eenvoudigweg niet ter verantwoording kunnen roepen toen zijn regering van haar toezeggingen afdwaalde. De crisis in Argentinië rond een terugkeer naar het IMF laat op vergelijkbare wijze zien hoe beperkt de krachten van het volk zijn om hun agenda te laten uitvoeren door een regering die van links is. Het is daarom goed om in deze periode alleen maar te kijken naar de mogelijkheden om sociaal-democratisch en niet socialistisch te zijn.

DE MONROE-DOCTRINE EN DE CUBAANSE REVOLUTIE

Tweehonderd jaar geleden verpletterden de troepen van Simón Bolivar de Spaanse imperialisten in de Slag bij Carabobo en openden een periode van onafhankelijkheid voor Latijns-Amerika. Het jaar daarop, in 1823, kondigde de regering van de Verenigde Staten de Monroe Doctrine aan. Op het eerste gezicht zegt de Monroe Doctrine alleen dat Europa niet het recht heeft om in te grijpen in Amerika. Bij nadere bestudering van de tekst, de debatten in de VS rond deze tekst, en de toepassing van deze Doctrine blijkt echter dat het de grondwet van het Amerikaanse imperialisme was, nu niet meer alleen voor de Amerika’s maar een wereldwijde Monroe Doctrine. Met deze doctrine gaven de Verenigde Staten zichzelf het recht om politiek en militair in te grijpen in de landen van het Amerikaanse continent waar en wanneer zij maar wilden. Het was op basis van deze doctrine dat de VS herhaaldelijk ingrepen in Midden-Amerika, het Caribisch gebied en Zuid-Amerika, waarbij ze nog in 2009 regeringen omver wierpen (Honduras) en momenteel proberen regeringen omver te werpen (Cuba, Nicaragua, Venezuela).

Het verzet tegen de Monroe-doctrine kwam op toen duidelijk werd dat de VS deze zou gebruiken als vrijbrief om op het halfrond te interveniëren en niet om Europees imperialisme te voorkomen. Toen Groot-Brittannië in 1833 de Malvinas-eilanden van Argentinië in handen kreeg, stelden de VS zich immers niet op tegen de Europeanen, en de VS verhinderden evenmin de komst van Europees kapitaal om de nieuwe staten van het Amerikaanse continent te onderwerpen (uitvoerig gecatalogiseerd door Eduardo Galeano in zijn Open Aders van Latijns-Amerika, 1971). De Amerikaanse interventie in Mexico in 1846-1848 had tot gevolg dat de VS een derde van het soevereine grondgebied van Mexico annexeerden, een schending van de territoriale en nationale rechten van Mexico. Deze gebeurtenissen – Malvinas, Mexico – tonen het ware gezicht van de Monroe-doctrine, een instrument van het VS-imperialisme op het halfrond dat vrijwel is overgenomen door de in 1948 opgerichte Organisatie van Amerikaanse Staten, die door Fidel Castro het Ministerie van de Koloniën werd genoemd.

De Cubaanse Revolutie van 1959 was een directe uitdaging aan de Monroe Doctrine. De revolutie bevestigde de concepten van soevereiniteit (tegen de Amerikaanse inmenging) en waardigheid (voor de sociale groei van het volk). Geïnspireerd door het voorbeeld van de socialistische Cubaanse Revolutie, heeft de ene revolutionaire golf na de andere Latijns-Amerika overspoeld met hoop tegen het VS-imperialisme en voor een doorbraak naar links. De eerste golf werd verpletterd door extreem geweld tegen het Cubaanse voorbeeld door middel van militaire staatsgrepen georganiseerd door het VS-programma onder de naam Operatie Condor. Deze staatsgrepen van Brazilië (1964) tot Argentinië (1976) zorgden ervoor dat het Cubaanse alternatief op de achtergrond bleef. De illegale blokkade van de VS tegen Cuba heeft het eiland er niet van weerhouden zijn socialisme te versterken en zijn internationalisme uit te breiden. De tweede golf van links – van de Nicaraguaanse en Grenadese revoluties van 1979 – opende nieuwe hoop, die echter opnieuw werd betwist door de imperialisten door hun “vuile oorlogen” in Midden-Amerika en door de alliantie van het imperialisme met de narco-terroristen van de regio. De derde golf kwam met de verkiezing van Chávez in 1999 en het opkomen van wat bekend werd als het “roze tij” in Latijns-Amerika. Het tij werd ondermijnd door de illegale hybride oorlog van de VS tegen Venezuela, door de daling van de grondstofprijzen, en door de zwakte van de sociale en politieke bewegingen om de diepgewortelde bourgeoisie in veel landen van de regio te bestrijden. In elk van deze golven schitterde het voorbeeld van Cuba.

Wij bevinden ons thans in de vierde golf van een linkse opkomst sinds de Cubaanse revolutie van 1959. De golf is aanzienlijk, maar moet niet worden overdreven. Zelfs de meest milde centrum-linkse regeringen zullen gedwongen zijn de ernstige sociale crises op het halfrond aan te pakken, crises die nog verergerd zijn door de ineenstorting van de grondstoffenprijzen en door de pandemie. Beleid ter bestrijding van honger, bijvoorbeeld, zal fondsen vergen van de verschillende binnenlandse burgerijen of van de royalty’s die worden geïnd voor de winning van natuurlijke hulpbronnen. Hoe dan ook, deze regeringen zullen worden gedwongen tot een krachtmeting met zowel hun eigen bourgeoisie als met het VS-imperialisme. De test voor deze regeringen zal dus niet alleen zijn wat zij zeggen over deze of gene kwestie (zoals Oekraïne), maar hoe zij handelen wanneer zij geconfronteerd worden met de weigering van de kapitalistische machten om de grote sociale crises van onze tijd op te lossen.


Eerdere artikelen over Colombia: