Bron:  Irene León 
La Jornada 2 december 20213 (ES)
Resumen-English 2 december 2023 (EN)

De verwachtingen zijn gestegen voor het bedrijf Exxon Mobil, dat in 2022 een ongekende winst had van ongeveer 414 miljard dollar, wat 44,8% meer is dan het jaar ervoor. Het is een gigantische toename in vergelijking met de crisis in 2020, toen de verliezen zijn plaats op de beurs in gevaar brachten. Volgens het onderzoek van dat Amerikaanse bedrijf zou Guyana “het land kunnen worden dat de meeste vaten olie per inwoner ter wereld produceert, en daarmee Koeweit overtreffen. In dat geval zou Guyana, als we de rijkdom per hoofd van de bevolking van zijn 800.000 inwoners meten, een rijk land worden, want in 2021 steeg zijn BBP met 57,8% en in 2022 met 37,2%”.

In beide gevallen komt de rijkdom echter voornamelijk van de olie- en gaswinning die het bedrijf en het land hebben geactiveerd in de betwiste Esequiba regio in de Venezolaanse wateren. Het is een gebied en zee die Engeland al sinds de 19e eeuw begeert, later plaatsten de Verenigde Staten het in de as van de Monroe Doctrine en nu zetten ze een gezamenlijke aanval in met hun bedrijven, in een poging om een situatie van ‘facts on the ground’ (opgestapelde feiten) te legitimeren die sinds 2015 intensiever is geworden.

Het is een meervoudige invasie, maar met de onveranderlijke vorm van “licenties” die door Guyana zijn verleend, voornamelijk aan het Amerikaanse bedrijf Exxon Mobil, maar ook voor Chevron, dat ook aanzienlijke inkomsten uit deze aanval boekt. Andere bedrijven, zoals het Spaanse Repsol of het Britse Tullow, rapporteren ook aanzienlijke inkomsten uit upstream-projecten in de Boven-Essequibo.

Met de mogelijkheden die de economische liberalisering biedt, hebben particuliere bedrijven hun dividenden verveelvoudigd. Naast het bekende vermogen van transnationals om de belastingen van de landen te ontduiken, ‘compenseren’ deze hen uiteindelijk met extra vrijstellingen in vrije zones, zodat bedrijven hun investeringen in minder dan 5 jaar terugverdienen en nettowinsten beginnen te ontvangen, meestal tot 80% van de baten, terwijl de producerende landen nauwelijks het saldo innen.

In het geval van Guyana blijft slechts 25% van de winst in het land en er is bewijs van een bespottelijke herverdeling van dit inkomen, tot het punt dat in 2019 de menselijke ontwikkelingsindex de laagste van Zuid-Amerika was, terwijl extreme armoede 35,1% van de bevolking treft, terwijl het emigratiepercentage 55% bereikt en tot 80% van de mensen met een hogere opleiding buiten het land woont. Het is duidelijk dat “de creatie van een liberale, op regels gebaseerde economische omgeving” en het opgeven van de soevereiniteit van Guyana vooral ten goede komen aan Amerikaanse bedrijven en andere transnationale ondernemingen.

Onder deze omstandigheden heeft ExxonMobil zich de Esequiba toegeëigend in het territoriale geschil dat Guyana heeft met Venezuela en ook met Suriname, terwijl in de eerste plaats een soeverein energiebeleid de staat verplicht om te werken voor het algemeen belang en niet voor de belangen van bedrijven. Dit verklaart de communicatie, juridische en politieke campagne waarmee het hypothetische standpunt wordt uitgedragen dat Venezuela tot tweederde van het Guyanese grondgebied wil confisqueren.

Het is zo ver gegaan in de uitwerking van dit scenario dat Guyana naar het Internationaal Gerechtshof (ICJ) is gestapt om het bestaande grensgeschil niet te erkennen en om te voorkomen dat beide partijen moeten instemmen met de oplossingsmechanismen, zoals vermeld in het Akkoord van Genève. Dit in tegenstelling tot de rechtsgeldigheid van de ‘Paris Award’ (1899), gepromoot door William McKinley, de toenmalige president van de VS, zonder deelname van Venezuela. Bovendien probeerde Guyana het ICJ zich te laten mengen in de Venezolaanse binnenlandse politiek en de volksraadpleging op te schorten die het land had uitgeschreven om het volk zich te laten uitspreken over deze kwestie. Het ICJ deed dit niet, wat een winst voor de soevereiniteit betekent.

Van zijn kant voert Venezuela aan dat dit niet alleen een kwestie van nationale soevereiniteit en energiesoevereiniteit is, maar ook een probleem dat de regionale geopolitiek aangaat, omdat het direct te maken heeft met de poging om bedrijfsbelangen te laten prevaleren boven de historische certificering van een staat. Volgens de Venezolaanse president Nicolas Maduro is het “…meer dan Guyana; het zijn Exxon Mobil en het Southern Command die de zee die aan Venezuela toebehoort proberen in te pikken”, vandaar zijn oproep tot dialoog met het buurland.

Exxon Mobil, een emblematisch bedrijf van de Verenigde Staten, met zijn ogen gericht op reserves van ongeveer 11.000 miljoen vaten olie, overvloedig gas en ecosystemen met hoge projecties voor de productie van schone energie, heeft zich de strategie van gerechtelijke vervolging van “Guyana” toegeëigend, wat onder andere blijkt uit de betaling van ongeveer 15 miljoen dollar voor de juridische zaak van Guyana.

Het is een zaak van regionaal belang, onder andere omdat het de geschilpunten benadrukt tussen de stelling van corporate power: de “internationale orde gebaseerd op regels” versus internationaal recht en historische legitimiteit, van waaruit Venezuela zijn verdediging ondersteunt. De Verenigde Staten, sorry Guyana, neemt deze beslissing naar een scenario van voldongen feiten en niet naar de resolutie van het internationaal recht, wetende dat in de zogenaamde arbitragetribunalen, instanties die door corporaties zijn opgericht om staten over te halen, corporaties 90% van de tijd winnen.

Volgens de Venezolaanse historicus Omar Hurtado vond de arbitrage in 1899 plaats tussen machten, zonder Venezuela. En buiten Venezuela om kende de Parijse Uitspraak 90% van het betwiste grondgebied toe aan Groot-Brittannië (nu Guyana), zonder dat er sprake was van bewijskrachtige juridische elementen.

Latijns-Amerika: epicentrum van een “nieuwe” oliegeopolitiek

Specialistische bedrijfsprognoses spreken van een nieuwe oliegeopolitiek voor 2028, met Brazilië (Pre-Salt), Guyana (Esequibo) en Argentinië (Vaca Muerta) aan de top, in die volgorde, terwijl ze een degradatie van Mexico, Venezuela, Ecuador en Colombia voorspellen, met als argument de daling van hun productie, evenals het beheer door overheidsbedrijven die zich inzetten voor de nationale economie en niet voor stateloze transnationalisatie ten voordele van bedrijven. In alle gevallen ligt het epicentrum van deze olievooruitzichten in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied.

Historicus Pedro Calzadilla legt een verband tussen de Arbitrale Uitspraak van Parijs (1899) en het begin van de concrete toepassing van de Monroe Doctrine (1823), aangezien de rechtvaardiging van de arbitrale uitspraak en de demonstratie van de Amerikaanse militaire macht niet alleen de uitsluiting van Europa markeerden, maar ook de hemisferische zone definieerden die de Verenigde Staten tot op de dag van vandaag als hun invloedsgebied beschouwen: “Amerika voor de Amerikanen”. Dit feit bewijst dat met de Monroe Doctrine de bestendiging van het geopolitieke project van de VS om zich als hegemoon te vestigen begon.

Deze benaderingswijze van het feit is zeer relevant nu de groeiende interrelatie tussen de macht van het bedrijfsleven en het militaire project van de VS, die fungeren als uitdrukkingen van het kapitalistische restauratieproject, duidelijk wordt. In het geval van Guayana Esequiba komt Exxon Mobil zonder bemiddeling in het territoriale geschil terecht. Bovendien valt de aanval die in 2015 werd ingezet samen met een offensief van economische druk, voornamelijk de toepassing van unilaterale dwangmaatregelen, de zgn ‘sancties’, die de Verenigde Staten aan Venezuela opleggen.

Al 140 jaar lang groeit het bedrijf dat nu Exxon Mobil heet door een proces van monopolistische fusies, waarvan de weg ook teruggaat naar Standard Oil Company (1870), opgericht door Rockefeller en consorten. Steve Coll, auteur van Private Empire: Exxon Mobil and the American Power (2013) benadrukt dat dit twee ondeelbare stukken van een geheel zijn: “Het is een bedrijfsstaat binnen de Amerikaanse staat die zijn eigen regels heeft voor buitenlands beleid” en een project om energiebronnen op wereldwijde schaal te controleren.

Deze connectie is waarneembaar in verschillende strategische episodes zoals de militaire invallen van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld in Irak en meer in het algemeen in het Midden-Oosten, ExxonMobil bleek de grootste leverancier van het Pentagon te zijn (1999 – 2005). In de energieprognoses die het Noord-Amerikaanse land laat zien, komt dit bedrijf zelfs naar voren als een van de belangrijkste ondernemingen voor het huidige en toekomstige beheer van schone energie, zelfs als het expertisegebied de exploitatie van fossiele brandstoffen is. Maar zelfs in de context van de voorgestelde energietransities wordt geschat dat de vraag naar ruwe olie in de toekomst aanzienlijke economische vooruitzichten heeft. Volgens het IEA zal de wereldwijde olieproductie in 2028 met 5,8 miljoen vaten per dag toenemen en zal een kwart van het aanbod afkomstig zijn uit Latijns-Amerika.

Exxon Mobil staat bekend als de veroorzaker van de meest emblematische milieurampen, maar ook om zijn ontkennende houding ten opzichte van klimaatverandering en zelfs om beschuldigingen van het manipuleren van informatie over klimaatrisico’s en het beïnvloeden van investeerders. Volgens OMAL “is de geschiedenis van deze oliemaatschappij, die deel uitmaakt van het Amerikaanse militair-industriële financiële en communicatiecomplex, een geschiedenis van onteigening, belastingontduiking, inmenging, agressie tegen het milieu en systematische schendingen van het internationale recht, en is ze nauw verbonden met het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en de ultrarechtse sectoren van de VS”. En dit is het profiel van de geo-economische actoren die manoeuvreren om een territoriale toe-eigening van grote omvang in de Latijns-Amerikaanse en Caribische regio te voltooien.

Topfoto: De Esequiba is van ons


Gerelateerd (berichten in het subarchief “latijns amerika en de cariben”):

Over Guyana