Bron: Joe Emersberger en Justin Podur 
FAIR.ORG 26 augustus 2021 ~~~
Extraordinary Threat, door Joe Emersberger en Justin Podur
Monthly Review Press, 26 augustus 2021

Extraordinary Threat, door Joe Emersberger en Justin Podur
Monthly Review Press, 26 augustus 2021

Het volgende stuk is bewerkt uit het nieuwe boek van de auteurs, Extraordinary Threat: The US Empire, the Media and 20 Years of Coup Attempts in Venezuela, uitgegeven door Monthly Review Press.

In zijn State of the Union toespraak op 6 februari 2019, zei Donald Trump:

We staan achter het Venezolaanse volk in hun nobele streven naar vrijheid – en we veroordelen de wreedheid van het Maduro-regime, wiens socialistische beleid dat land van de rijkste in Zuid-Amerika heeft veranderd in een staat van bittere armoede en wanhoop.

De belachelijke opmerking van Trump werd niet als controversieel beschouwd, omdat de westerse media, met inbegrip van de anti-Trump media zoals de New York Times, jarenlang een leugen hebben verkondigd: dat Venezuela zeer welvarend en democratisch was totdat Hugo Chávez, en daarna zijn opvolger Nicolás Maduro, langskwam en alles ruïneerde. Als lezers dat geloven, kunnen ze zich inderdaad afvragen: “Waarom zou de Amerikaanse regering de Venezolanen niet helpen om terug te keren naar die welvarende staat?”

Maar deze houding is het resultaat van gangbare misvattingen over de economische geschiedenis van Venezuela, en gaat voorbij aan het feit dat de opkomst van Chávez in feite democratische hervormingen, in plaats van achteruitgang, in Venezuela heeft gebracht. Het verhaal dat de westerse media vertellen zou de mensen juist moeten doen afvragen hoe het Chavismo de dominante politieke kracht had kunnen worden als alles ooit zo prachtig was geweest in Venezuela.

Ooit de rijkste

Deze vage bewering over Venezuela’s economische geschiedenis, in verschillende vormen – “ooit welvarend”, “ooit het rijkst” – is alomtegenwoordig geworden in de westerse media. Een Nexis-zoekopdracht in Engelstalige kranten naar “Venezuela” en “ooit welvarend” leverde tussen 2015 en 2019 563 hits op.

De claim “ooit welvarend” kan niet verwijzen naar Venezuela’s natuurlijke rijkdom: De enorme olie- en goudreserves zijn er nog steeds. De duidelijke bedoeling van de beschrijving van Venezuela als “ooit welvarend” is om te suggereren dat de levensomstandigheden “ooit” die van een rijk land waren.

Dus volgens welke maatstaf was Venezuela “ooit” welvarend? Wanneer was dat precies? Wat is het rangschikkingscriterium dat wordt gebruikt om te zeggen dat het een van de rijkste landen was? Behoorde het ooit tot de top 10% (volgens welke maatstaf dan ook)? De top 50%?

Er is altijd gesuggereerd dat Venezuela’s economische gloriedagen in het pre-Chávez tijdperk lagen, en de financiële journalist Jason Mitchell heeft deze bewering expliciet gedaan. Schrijvend voor de Britse Spectator (18/18/17), zei hij: “Twintig jaar geleden was Venezuela een van de rijkste landen ter wereld.” Dus Venezuela had zogenaamd zijn rijke status genoten in 1997, het jaar voordat Hugo Chávez voor het eerst werd verkozen. Dat is volslagen onzin.

In werkelijkheid had Venezuela, toen Chávez in 1998 voor het eerst werd gekozen, een armoedecijfer van 50%, ondanks het feit dat het al decennia lang een belangrijke olie-exporteur was. Het begon olie uit te voeren in de jaren 1920, en het was pas in het begin van de jaren 1970 dat de grootste olieproducenten uit het Midden-Oosten, Saoedi-Arabië en Iran, Venezuela voorbijstreefden in productie. In 1992 meldde de New York Times (2/5/92) dat “slechts 57% van de Venezolanen zich meer dan één maaltijd per dag kan veroorloven”. Klinkt dat als “een van de rijkste landen ter wereld”? Uiteraard niet, en het is de moeite waard om dieper in te gaan op de statistieken die kunnen worden gebruikt om mensen te misleiden over de economische geschiedenis van Venezuela.

Inkomen en verdeling

Economen gebruiken gewoonlijk het BBP per hoofd van de bevolking om te beoordelen hoe rijk een land is. Het is in feite een maatstaf voor het gemiddelde inkomen per persoon. Als journalisten ook maar enigszins de moeite nemen om precies willen zijn bij de bewering dat Venezuela ooit “rijk” was, dan is dat een statistiek die ze zouden aanhalen.

De onderstaande grafiek toont gegevens van de Wereldbank over Venezuela’s reële (voor inflatie gecorrigeerde) BBP per hoofd van de bevolking sinds 1960, en die spreken het onophoudelijk geïnsinueerde verhaal van de Westerse media tegen dat een overgang van welvaart naar armoede plaatsvond vanwege Chavismo. Het reële BBP per hoofd van de bevolking bereikte zijn hoogtepunt in 1977, aan het eind van een oliehausse, en daalde vervolgens langdurig. Toen Chávez in 1999 aantrad, was het een van de laagste percentages in decennia. Daarna werd het nog verder omlaag gedreven door de eerste twee pogingen om Chávez af te zetten: de staatsgreep in april 2002 en, enkele maanden later, een sluiting van de staatsoliemaatschappij – de “oliestaking”. Tegen 2013 herstelde het reële BBP per hoofd van de bevolking zich spectaculair en bereikte het bijna zijn piek van 1977.

Het Venezolaanse bbp per hoofd van de bevolking (constante lokale munt). Grafiek: Buitengewone dreiging, Emersberger en Podur.

Onder Chávez is het armoedecijfer gehalveerd, dus er is zeker een verband tussen het BBP per hoofd van de bevolking en de levensomstandigheden in Venezuela. Maar het BBP per hoofd van de bevolking zegt op zichzelf niets over hoe het inkomen is verdeeld. En dat kan ook internationale vergelijkingen zeer misleidend maken.

Zo lag 1980 zeer dicht bij Venezuela’s historische hoogtepunt van het reële BBP per hoofd van de bevolking, dat in dat jaar op de 32e plaats in de wereld stond, gecorrigeerd voor koopkrachtpariteit, zoals economen aanbevelen voor internationale vergelijkingen. Maar het kindersterftecijfer stond op de 58e plaats in de wereld, ver onder dat van Cuba, dat dat jaar de 28e plaats innam. Kindersterfte is een fundamentele gezondheidsindicator die aangeeft in welke mate de rijkdom van een land daadwerkelijk ten goede komt aan de bevolking. In 1980 was het kindersterftecijfer in Venezuela meer dan twee keer zo hoog als in Cuba.

Een ander veelzeggend jaar is 1989, toen het bloedbad onder demonstrerende armen plaatsvond dat later bekend zou worden als de Caracazo. In termen van BBP per hoofd van de bevolking (gecorrigeerd voor koopkrachtpariteit) stond Venezuela op de eerste plaats in Midden- en Zuid-Amerika, terwijl de regering de meest beruchte slachtpartij onder arme mensen in haar moderne geschiedenis aanrichtte.

Het bloedbad legde de in wezen frauduleuze aard van Venezuela’s welvaart en democratie bloot. Het verklaart de opkomst van Chávez, en onthult ook hoe de regering en de media van de VS de Venezolaanse regering die het bloedbad aanrichtte, reflexmatig hebben geholpen.


Van Caracazo tot Chavismo

New York Times foto (2/5/92) van de nasleep van Hugo Chavez’ mislukte staatsgreep in 1992.

Het begon op 27 februari 1989. Venezolaanse veiligheidstroepen doodden honderden, en mogelijk duizenden, arme mensen gedurende een periode van vijf dagen. De armen waren in opstand gekomen tegen een door het IMF opgelegd “structureel aanpassingsprogramma” dat gepaard ging met sterke verhogingen van de brandstofprijzen en de bustarieven. Het programma was opgelegd door president Carlos Andres Pérez, een man die in zijn campagne had gezegd dat IMF-programma’s waren als een “neutronenbom die mensen doodt maar gebouwen laat staan”.

De Amerikaanse president George H.W. Bush belde Pérez op 3 maart 1989, terwijl het bloedbad van Caracazo nog aan de gang was, om met Pérez te condoleren en Venezuela leningen aan te bieden. Het Venezuela-verhaal van de Amerikaanse media paste bij het buitenlands beleid van Bush. Een artikel van Clifford Krauss in de New York Times (11/11/90) over Venezuela beschreef Pérez als “een charismatische sociaal-democraat”. Er werd met geen woord gerept over het Caracazo bloedbad. Het artikel concentreerde zich op Bush’ dankbaarheid jegens Pérez voor, onder andere, het opvoeren van Venezuela’s olieproductie om de Verenigde Staten te helpen beschermen tegen negatieve economische gevolgen na de Irakese invasie in Koeweit.

Op 5 februari 1992 werd luitenant-kolonel Hugo Chávez voor het eerst bekend bij de Venezolanen door een poging tot een militaire staatsgreep. Op de dag dat de staatsgreep van Chávez mislukte, werd in een nieuwsartikel in de New York Times (2/5/92) verwezen naar Venezuela als “een van de relatief stabiele democratische regeringen van Latijns-Amerika,” en naar Pérez zelf als “een vooraanstaand democraat,” ondanks het Caracazo bloedbad van slechts drie jaar eerder, dat nooit wordt genoemd. The Times citeerde ook dat toenmalig president Bush Pérez “een van de grote democratische leiders van ons halfrond” noemde.

Niet nog een Pérez

Toen Chávez na de verkiezingen van 1999 zijn ambt aanvaardde, ging de Amerikaanse regering niet onmiddellijk in de aanval. Als je kijkt naar de flitsende anti-IMF campagne retoriek van Carlos Andres Pérez – de president die vervolgens mensen afslachtte om een IMF bezuinigingsplan uit te voeren – dan is het niet verwonderlijk dat de VS Chávez een tijdje aankeken. Misschien zou Chávez net zo nep zijn – en daarom Amerikaanse steun waardig.

Tegen 2001 realiseerde de Amerikaanse regering zich dat Chávez niet zou worden zoals Pérez, die een zieke grap maakte van zijn anti-IMF retoriek toen hij eenmaal in functie was. Chávez zou werkelijk proberen zijn beloften na te komen om het systeem te veranderen en de soevereiniteit van zijn land te laten gelden. Chávez verzette zich agressief tegen de Amerikaanse invasie in Afghanistan en zei zelfs dat de Amerikaanse ambassadeur hem kwam bezoeken en hem respectloos vroeg zijn standpunt te herzien. Dat lokte Chávez uit om de ambassadeur de kamer uit te sturen. Dit was een belangrijke gebeurtenis in de verzuring van de betrekkingen tussen Venezuela en de VS (Bart Jones, Hugo!, Steerforth Press, 2007, p. 297).

Venezuela veranderen door de macht te grijpen, door Gregory Wilpert, Verso, 2006

In Venezuela had Chávez ook korte wittebroodsweken met de oude elite en middenklasse van het land. Zoals Gregory Wilpert het formuleerde in Changing Venezuela by Taking Power (Verso, 2006, p. 20):

Toen Chávez voor het eerst aan de macht kwam, genoot hij goedkeuringscijfers van 90%, wat zou suggereren dat racisme en klassisme voor de eventuele oppositie van de middenklasse tegen Chávez geen belangrijke factor kon zijn.

De middenklasse van Venezuela was al twee decennia aan het afglijden naar armoede en steunde Chávez in 1998 omdat ze wanhopig op zoek waren naar verandering.

Maar al snel nam de oude politieke elite, zoals de ambassadeur van de VS, het Chávez zeer kwalijk dat hij zijn gezag liet gelden. Zij hadden Chávez’ eerbied verwacht. Zijn Afrikaanse en inheemse wortels en zijn arbeidersafkomst konden over het hoofd worden gezien, totdat hij bij het benoemen van zijn kabinetten de gebruikelijke machtsmakelaars links liet liggen.

Het conflict verscherpte zich toen een grondwetgevende vergadering, gekozen door de kiezers, een nieuwe grondwet opstelde die vervolgens werd goedgekeurd in een referendum. Onder de nieuwe democratische orde werden overgangsautoriteiten aangesteld. Zoals Wilpert het beschreef (Changing Venezuela, p. 20):

De oude elite gebruikte vervolgens haar controle over de massamedia van het land om de middenklasse tegen Chávez op te zetten, door een campagne te creëren die gebruik maakte van het latente racisme en klassisme in de Venezolaanse cultuur.

Het was voorspelbaar dat Chávez in 2004 veel meer op de steun van arme mensen rekende om de verkiezingen te winnen (Changing Venezuela, p. 268-269).

Nieuwe grondwet, nieuw tijdperk

In het eerste jaar dat hij aan de macht kwam, startte Chávez een proces in drie stappen om Venezuela een nieuwe grondwet te geven. In april 1999 ging hij naar de kiezers met de vraag of zij het proces in gang wilden zetten door een grondwetgevende vergadering te kiezen, en of zij de regels goedkeurden die bepaalden hoe de leden ervan gekozen zouden worden. Zijn partij won dat referendum met 92% van de stemmen voor de eerste vraag, en met 86% voor de tweede vraag (die de basisregels voor de verkiezingen specificeerde) (Changing Venezuela, p. 21).

In juli werden verkiezingen gehouden om de leden van de assemblee te kiezen. Aanhangers van Chávez wonnen 125 van de 131 zetels in de assemblee. De vergadering stelde vervolgens een grondwet op die vier maanden later in een referendum door 72% van de kiezers werd goedgekeurd.

De assemblee benoemde ook een overgangsorgaan, bekend als een Congressillo (klein congres), dat een nieuwe procureur-generaal, een verdediger van de mensenrechten, een secretaris-generaal, een nationale verkiezingsraad en een hooggerechtshof benoemde.

In juli 2000 ging Chávez opnieuw naar de kiezers voor een nieuw presidentieel mandaat op grond van de nieuwe grondwet en hij won gemakkelijk met 59,8% van de stemmen. In feite waren dit “mega-verkiezingen”, zoals Wilpert (Changing Venezuela, p. 22) het formuleerde, verkiezingen die “de oude politieke elite van het land bijna volledig elimineerden uit de hoogste regionen van Venezuela’s openbare instellingen”:

Drieëndertigduizend kandidaten stelden zich die dag kandidaat voor meer dan zesduizend functies. Uiteindelijk werd Chávez in zijn ambt bevestigd met 59,8% van de stemmen. De aanhangers van Chávez wonnen 104 van de 165 zetels in de Nationale Assemblee en 17 van de 23 staatsgouverneurschappen. Op lokaal niveau waren de kandidaten van Chávez minder succesvol: zij wonnen slechts ongeveer de helft van de burgemeestersposten.

Onheilspellend is dat een hoofdartikel van de New York Times in augustus 1999 reeds de Venezolanen de les wilde lezen en een zeer democratisch hervormingsproces verdraaide als een machtsgreep:

Ze zouden erg op hun hoede moeten zijn voor de methodes die de heer Chavez gebruikt. Hij trekt de macht naar zich toe en maakt misbruik van een speciale constitutionele vergadering die nu in Caracas bijeen is en die bijna geheel uit zijn aanhangers bestaat.

Chávez, een voormalige paracommandant die in 1992 een mislukte militaire staatsgreep pleegde, heeft tot dusver weinig respect getoond voor de compromissen die nodig zijn in een democratie, die Venezuela al 40 jaar kent.

Het was duidelijk dat elk echt hervormingsproces in Latijns-Amerika zou worden verguisd door liberale bladen als de New York Times.

De belangrijkste leugens

De leugens over het verleden van Venezuela maken Amerikaanse agressie tegen het land in het heden mogelijk. Het is de moeite waard om een aantal van deze belangrijke leugens op te sommen:

  • Venezuela was “ooit welvarend” en geruïneerd door het socialisme. In feite was Venezuela een zeer ongelijk land waar de meeste mensen arm waren ondanks de olierijkdom van het land, die sinds de jaren twintig enorme exportinkomsten had gegenereerd.
  • Venezuela was een democratie vóór Chavismo. In feite was de democratie van Venezuela een ernstig gebrekkig systeem waarin politici de macht afwisselden volgens een ondemocratische overeenkomst, en de armen van Venezuela bezuinigingen door de strot duwden door het plegen van bloedbaden, zoals de Caracazo.
  • Chavismo ruïneerde de democratie van Venezuela. Chávez probeerde inderdaad in 1992 een staatsgreep te plegen, maar hij kwam aan de macht door middel van verkiezingen in 1998, en voerde daarna veranderingen door via uitgebreide democratische processen.