Bron:  Pedro Brieger 
Nodal 8 april 2022 (SP)
amerika21 13 april 2022 (DE)~~~

De coupplegers hadden een fundamentele factor over het hoofd gezien: de steun van de bevolking voor Chavez.

20 jaar geleden, in april 2002, werd de Venezolaanse president Hugo Chávez door een staatsgreep ten val gebracht. In zekere zin kan worden gezegd dat het de laatste staatsgreep in Latijns-Amerika was die werd uitgevoerd in de stijl van die in de 20e eeuw, toen een groep burgers en militairen overeenkwamen een democratisch verkozen president omver te werpen en er een institutionele breuk ontstond, het parlement werd ontbonden en iemand aan de macht kwam die niet via een stembusgang was verkozen.

Dat was precies wat er toen gebeurde. Maar met een heel ander resultaat dan alle andere bekende eerdere civiel-militaire staatsgrepen. Op 11 april werd Chávez omvergeworpen en drie dagen later, op 14 april, keerde hij bij zonsopgang terug naar het presidentiële paleis in Miraflores, omringd door een enorme menigte die hem toejuichte.

Vanaf het moment dat Chávez de verkiezingen van december 1998 won, werkten de twee grote traditionele partijen – de sociaaldemocratische Acción Democrática (AD) en het christelijk-sociale comité voor onafhankelijke politieke verkiezingsorganisatie – bekend onder het acroniem Copei – samen met zakenlieden, de belangrijkste massamedia en de regering van de VS om een samenzweerderig netwerk op te bouwen met het oog op de omverwerping van Chávez. De sectoren die het in Venezuela 40 jaar lang voor het zeggen hadden gehad, weigerden nota te nemen van het feit dat Chávez een overweldigende verkiezingsoverwinning had behaald en op enorme steun van de bevolking kon rekenen. Tot veler verrassing legde hij bij zijn aantreden de eed af op de grondwet van 1961, die hij als “stervend” bestempelde, en begon hij onmiddellijk aan de titanische taak om de politieke en sociale structuren te hervormen van een land dat vanwege zijn olierijkdommen “Saoedi-Venezuela” werd genoemd. De meerderheid van de bevolking leefde echter in armoede. Om zijn project uit te voeren, had hij een nieuwe grondwet nodig, die in 1999 door de grondwetgevende vergadering werd opgesteld en minder dan een jaar na zijn aantreden als president met een grote meerderheid in een referendum werd goedgekeurd.

In het Witte Huis begreep men al snel dat er ook een nieuw buitenlands beleid was, onafhankelijk van de VS. Chávez nam onder meer de taak op zich om meer gewicht toe te kennen aan de unie van olieproducerende landen, en zijn connecties met Muammar al-Gaddafi in Libië en Sadam Hussein in Irak waren – heel duidelijk – niet welkom in Washington, omdat dit de VS direct aanging. Anderzijds toonde Chávez zijn sympathie voor de Cubaanse revolutie, veroordeelde hij de invasie van Afghanistan in 2001 en zette hij vraagtekens bij Washingtons grootse regionale project van een vrijhandelszone voor de Amerika’s (Área de Libre Comercio para las Américas, Alca). Het Witte Huis had genoeg redenen om zich te ontdoen van een president die aan de macht was gekomen in een tijd waarin het neoliberale beleid fundamenteel ter discussie stond, toen de zogenaamde “consensus van Washington” in volle gang was en bijna alle regeringen in de regio, aangevoerd door Argentinië, Mexico en Peru, in de armen sloot. Een jaar voor de staatsgreep had Peter Romero, assistent-staatssecretaris voor het westelijk halfrond, verklaard dat Chávez “het recht heeft te gaan en te staan waar hij wil en te zeggen wat hij wil, maar dat wat hij zegt gevolgen zal hebben voor de perceptie van de VS”. De boodschap had niet duidelijker kunnen zijn.

De interne twisten van de door Chávez geleide beweging en de internationale belegering stimuleerden oppositiekringen in hun streven om hem omver te werpen. In februari 2002 publiceerde de Washington Post verklaringen van een ambtenaar van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken die voorspelde dat “als Chávez zijn zaken niet spoedig op orde krijgt, hij zijn termijn niet tot het einde zal uitdienen”. Tegelijkertijd bevestigden ambtenaren van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat “zij er geen probleem mee zouden hebben” economische steun te verlenen aan een eventuele “overgangsregering”.

Op binnenlands vlak lag het probleem in de zwakte en het verlies van prestige van de twee grote partijen die elkaar in Venezuela hadden afgewisseld in de regering sinds het beroemde regeerakkoord van 1958, bekend als het “Pact van Punto Fijo”. De bliksemsnelle opkomst van Chávez was – naast andere factoren – juist het gevolg van de grote corruptie waarbij AD en de Copei betrokken waren en de verspilling van miljoenen dollars die het land binnenstroomden als inkomsten uit de olieprijzen.

Hoewel de laatste jaren de versie is verspreid dat Venezuela ook vóór Chávez een rijk en ontwikkeld land was, is het duidelijk dat de enorme inkomsten uit olieconcessies niet werden “verdeeld” onder de meerderheid van de bevolking. Dit werd zelfs toegegeven in een redactioneel artikel van de Washington Post na de mislukte staatsgreep van 2002, waarin werd bevestigd dat 80 procent van de bevolking arm was. Dit is essentieel om te begrijpen waarom Chávez zo’n populaire figuur is geworden ver buiten de traditionele politieke partijen.

In een interview in december 2001 wees Chávez de overkoepelende organisatie van het bedrijfsleven Fedecámaras aan als de bindende kracht van de oppositie, aangezien de politieke partijen hun geloofwaardigheid volledig hadden verloren. “Waar zijn de oppositiepartijen?” vroeg hij. “Waar zijn de oppositieleiders die deze groepen bij elkaar zouden kunnen brengen? Ze bestaan gewoon niet, en dat is waarom het deze rol op zich neemt.”

Op 11 april 2002 vond in Caracas een reeks gewelddadige gebeurtenissen plaats. De volgende dag maakte generaal Lucas Rincón bekend dat president Chávez was gevraagd af te treden en dat hij dit had aanvaard. Deze verklaring veroorzaakte grote verwarring, zelfs in de gelederen van de Chavistas. Het was een leugen. Hij was gearresteerd en weggevoerd uit Caracas.

De Latijns-Amerikaanse geschiedenis tot april 2002 leerde dat wanneer een president ten val werd gebracht, zijn lot de dood was (Salvador Allende, Chili 1973), de gevangenis (Estela Martínez de Perón, Argentinië 1976) of ballingschap (João Goulart, Brazilië 1964) – om maar een paar voorbeelden te noemen uit de lange lijst van civiel-militaire staatsgrepen. Daarom juichten alle aanhangers van de staatsgreep deze in het openbaar en zonder enige schaamte toe, in de overtuiging dat de geschiedenis zich zou herhalen. Het kwam bij niemand op dat de omverwerping van Chávez zou kunnen mislukken, omdat men rekende op de steun van televisie, radio, de dagbladen en – niet minder belangrijk – de knipoog van Washington. En hun haat tegen Chávez heeft hen met hun eigen propaganda zo vergiftigd, dat zij er vast van overtuigd waren dat heel Venezuela in opstand zou komen tegen de president.

Sterker nog, zij waren zo zeker van hun overwinning dat zij niet eens verborgen hielden dat zij de staatsgreep al maanden aan het voorbereiden waren. Het dagblad El Nacional, een van de hoofdrolspelers van de staatsgreep, vierde de dag dat Chávez viel en merkte opgelucht op dat “je gelukkig niet vanaf nul hoeft te beginnen. Verschillende instellingen hebben zich serieus en met volharding voorbereid met multidisciplinaire methoden, en er zijn projecten en studies die het mogelijk maken deze in de praktijk te brengen met de urgentie die wij allen delen”. Zij rekenden ook op de steun van de VS, die tot uiting kwam in enkele van de meest invloedrijke kranten. De Washington Post bekende in haar editie van zaterdag 13 april dat “leden van de meest uiteenlopende oppositiekringen van het land de afgelopen weken de Amerikaanse ambassade hebben bezocht in de hoop hulp te krijgen bij het omverwerpen van Chávez. Onder de bezoekers waren actieve en gepensioneerde leden van de strijdkrachten, leidinggevenden van de massamedia en politici van de oppositie”.

Het hoofdartikel van de New York Times stelde de coupplegers zeker gerust: “Met het aftreden gisteren van president Hugo Chávez wordt de Venezolaanse democratie niet langer bedreigd door een overheersende dictator”. En de Chicago Tribune jubelde op zondag 14 april dat “het niet vaak voorkomt dat een democratie baat heeft bij een militaire interventie die een gekozen president uit zijn ambt verdrijft”. Minder dan acht uur na de staatsgreep publiceerde het prestigieuze ratingbureau Merrill Lynch een communiqué getiteld “Profiting from the Transition”, waarin het opmerkte dat de vooruitzichten voor investeringen in Venezuela waren verbeterd.

Degenen die de staatsgreep pleegden geloofden dat aan alle voorwaarden was voldaan om het Chavisme te verpletteren. En zo gebeurde het dat zij op vrijdagmiddag 12 april de zogenaamde “Constitutionele Akte van de regering van democratische overgang en nationale eenheid” ondertekenden om Pedro Carmona, voorzitter van de Fedecámaras, tot de nieuwe president van Venezuela te benoemen. Hij ontbood onmiddellijk de Nationale Vergadering en schortte de grondwet op die in een referendum was goedgekeurd. Op 13 april kopte de oppositiekrant 2001: “Leve de vrijheid”. De staatsgreep was geslaagd.

Maar de putschisten hadden een fundamentele factor over het hoofd gezien: de steun van de bevolking voor Chávez. Duizenden gingen in talrijke steden de straat op om de president te verdedigen, na een oproep die door alternatieve en communitaire radio’s werd uitgezonden, en op vrijdag 12 april werd er ‘s nachts in de arme wijken stevig op kookpotten gebonsd. Op zaterdag 13 april berichtten verschillende internationale media al dat Chávez niet was afgetreden, maar was gearresteerd. Na uren van onzekerheid binnen de gelederen van degenen die Carmona tot president hadden uitgeroepen, en geconfronteerd met aanhoudende demonstraties ten gunste van Chávez, besefte zelfs Carmona dat hij niet de macht zou hebben om in de regering te blijven, en hij diende zijn ontslag in. Bij zonsopgang op zondag 14 april keerde Chávez terug naar het Miraflores-paleis, met om hem heen menigten die “Hij is terug, hij is terug” scandeerden.

Voor het eerst in de geschiedenis van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied is een civiel-militaire staatsgreep mislukt. Misschien is de belangrijkste les voor elke regering die zegt dat zij “dicht bij het volk staat” en de belangen van de machtigsten wil raken, dat het mobiliseren van het volk de sleutel is om aan de macht te blijven.

Topfoto: Chavez bij zijn terugkeer naar het presidentiële paleis Miraflores op 13 april 2002. | Bron: Ernesto Morgado