Bron:Nora Astorga, Sandinistisch notitieboek (*)
Cuaderno Sandinista 14 februari 2023 [SP]
Nora Astorga In Her Own Words [EN]~~~ 

Op 14 februari 1988 overleed Nora Astorga in Managua, slachtoffer van kanker. Ze was 39 jaar oud. Van kleinburgerlijke afkomst, afkomstig uit een Somozai gezinde familie en met een christelijke achtergrond, was Nora sinds 1969 Sandiniste. Haar laatste taak in dienst van de revolutie was Nicaragua gedurende twee jaar te vertegenwoordigen bij de Verenigde Naties. Om zo’n verantwoordelijke positie te bereiken, legde Nora een lange weg af vol compromissen, beslissingen en risico’s.

Ik had een romantisch idee van de guerrilla”.

“Toen ik bij het Front ging, had ik een romantisch idee, een bijna cinematografisch idee van wat de guerrilla was. Ik wilde een guerrilla Tania zijn of zoiets. Nu moet ik erom lachen. Ik was een rebel zonder doel. Ik verzette me overal tegen om het verzet. Ik wist dat het niet goed was, maar ik zag niet verder. Op mijn 19e was ik absoluut zelfstandig. Ik weet dat je je op die leeftijd op de top van de wereld voelt en ik was geen uitzondering. Daarom ben ik zo dol op Oscar Turciosii; hij bracht me aan het front. Hij wist achter al die façade van zelfgenoegzaamheid en liberalisme te zien dat er andere dingen in mij zaten. En het waren die dingen die hij me hielp te ontwikkelen.

Je begint klein en er komt een tijd dat je voelt dat je al deel uitmaakt van iets groters. Dan wordt het pad gemakkelijk. Veel vrouwen zien mij, ze zien ons, die meer politieke ontwikkeling hebben bereikt, als supervrouwen omdat we veel hebben kunnen doen. Maar je moet terugkijken en zien hoe het allemaal begon. Iemands groei is een zeer langzame en zeer dagelijkse aangelegenheid. Als je nadenkt over alles wat je hebt gedaan… Dat doe ik opeens graag. Het is altijd goed om terug te kijken. Voor mij is het altijd heel belangrijk geweest.

De nonnen hebben mijn ogen geopend.”

“Sinds ik een klein meisje was, heeft mijn oma me veel geholpen. Mijn oma vertelde me altijd een aantal principes die nu nog steeds waarden voor me zijn. Ze zei altijd: ‘Meet mensen niet af aan wat ze hebben, maar aan wat ze waard zijn’. Ze zei: “Je moet altijd proberen te zien wat er in iemand zit en niet alleen naar het uiterlijk kijken”. Ik heb een tijdje bij haar gewoond en heb veel van haar geleerd. Ik leerde ook van mijn vader, die militair was, een verdediger van Somoza. Ik leerde van hem in negatieve zin. De frequente botsingen met zijn ideeën hielpen me mijn eigen ideeën te verduidelijken, en dat sterkte me.

Ik heb elf jaar op een door nonnen geleide school gezeten. Met alle gebreken die de nonnen die mij onderwijs gaven – de Teresiaanse nonneniii – in die tijd hadden de enorme verdienste ons dichter bij een werkelijkheid te brengen die anders was dan die welke wij in onze sociale omgeving beleefden. Doordat ik van jongs af aan catechismusles gaf in de gemarginaliseerde wijken van Managua en daar een andere werkelijkheid beleefde, ontwaakte in mij een hele reeks sociale bekommernissen. Het waren de nonnen die mij voor het eerst de ogen openden voor een werkelijkheid die ik niet kende.

Zoals alle meisjes die dit soort werk doen, ervoer ik het als christelijke liefdadigheid, als een apostolaat. Van daaruit ontstonden politieke en sociale vragen en begon ik de wereld waarin ik leefde in vraag te stellen. En door die vragen te stellen, begon ik thuis op weerstand te stuiten, want mijn familie zei me dat alles in orde was en dat er geen reden was om iets te willen veranderen. Je begint heel naïef vragen te stellen en het begint met individualisme. Maar er komt een moment waarop je zegt: dit is niet genoeg, het gaat er niet om een zuiver geweten te hebben, je geeft niet veel als wat je geeft niet in staat is de samenleving te veranderen!

Ik kwam van mijn werk in de wijken, van mijn “apostolaat”, zoals we dat noemden, en mijn vader zei altijd tegen me: “Je bent een communist”. Maar wat is dat? Ik zei tegen hem: “Ik weet niet waar je het over hebt”. In die jaren was ik gewoon een katholiek meisje dat haar plichten als goed christen vervulde, die elke dag naar de mis en naar de communie ging, die ‘eerste vrijdagen’ deed, die ‘Maria’s dochter’ was en sociaal werk verrichtte. Sociaal werk doen was een gevolg van waar ik in geloofde en ik heb altijd geprobeerd consequent te zijn.

Ik had geen enkele opvatting, niet marxistisch, maar zelfs niet politiek. Eerlijk gezegd had ik toen noch later, toen het Front al bestond, een marxistische opleiding. Ik bestudeerde het Sandinisme en zijn waarden, ik bestudeerde de werkelijkheid om de antwoorden te vinden, maar ik bestudeerde helemaal geen marxisme. Later wilde ik lezen, om het beter te begrijpen, maar het had geen zin. Mijn onwetendheid over het marxisme is vrij groot.

Na elf jaar op een katholieke school, studeerde ik verder aan katholieke universiteiten. Dit onderwijs had een sterke invloed op mijn leven. Toen de eerste staking aan de UCA en de eerste kerkoverval van het leger plaatsvonden ging ik naar de school bij de nonnen, maar deze zeiden me: “Dat is niet wat we je geleerd hebben”. Ze beweerden dat ik geen goede Teresiaan was. Wat er gebeurt is dat ze niet de consequenties trekken van wat ze zelf onderwijzen. Dit alles hield me weg van de school en de nonnen, maar ik had altijd een bijzondere genegenheid voor hen. Nu denk ik dat ik me met hen moet verzoenen, want ik dank hen voor de vorming die ze me gaven. Ik heb mijn kernwaarden aan hen te danken… en mijn afwijkingen heb ik ook aan hen te danken.

Het “apostolaat” was niet genoeg voor mij. Ik had veel vragen. In werkelijkheid benaderde ik het Front uit een gevoel van leegte, uit een gebrek aan zin in het leven, dat ik niet kon vinden in de kringen waarin ik me bewoog. Ik heb veel gezocht. Ik heb lang geprobeerd een weg te vinden.

Op 16-jarige leeftijd begon ik de Conservatieve Partij te zien als een mogelijkheid tot verandering. En ik raakte betrokken bij Fernando Agüero’s verkiezingscampagne. Dat bracht me grote problemen thuis, omdat mijn hele familie liberaal was: mijn grootvader was een liberale generaal, mijn vader was een liberale militair, een Somoza aanhanger. En ik zei dat ik conservatief wilde zijn. Ik brak met de familietraditie. Deze botsingen hielpen me te begrijpen wat ik zelf wilde. Op de dag van Agüero’s verraad, toen de demonstratie voor Agüero plaatsvond, die eindigde met zoveel doden, was ik aanwezig. Zoveel mensen die ik kende, zoveel kameraden die werden geslagen, gevangengezet… Op die dag voelde ik het verraad van Agüero heel sterk en ik zei tegen mezelf: “dit lost niets op”. Mijn vader was toen erg bang voor me en zei dat ik gek was en “totaal onverantwoordelijk”. Hij besloot me naar de Verenigde Staten te sturen omdat “het je consequenter zal maken”. Direct na Agüero’s verraad regelde hij de reis voor mij. Het was de eerste keer dat ik Nicaragua verliet. Ik was een provinciaal meisje. Na zoveel jaren denk ik niet dat ik mijn provincialisme ooit heb kunnen kwijtraken.

Ik leerde Sandino kennen en sloot me aan bij het Sandinistische Front (FSNL)”.

“Ik bracht 67-69 door in de Verenigde Staten. Ik besloot medicijnen te gaan studeren omdat ik geloofde dat het een van de beroepen was die me de mogelijkheid konden geven om te werken aan sociale verandering. Het was gekkenwerk. Ik was niet in staat om een klein dier te openen. Ik leed. Als ik geen dier kan opensnijden, hoe kan ik dan een mens opereren? Ik zou in een ziekenhuis werken en ik voelde me zo slecht… Ik kon niet omgaan met menselijke pijn. Tot op een dag de mentor tegen me zei: “Kijk, ik heb de indruk dat je hier niet veel kwaliteiten voor hebt. Zoek een ander beroep”. Ik was opgelucht.

Het belangrijkste in de Verenigde Staten was niet zozeer de studie, maar de levenservaring die die twee jaar me opleverden. Ik was in Washington toen Luther King werd vermoord. Ik kan de reactie van de zwarte mensen niet vergeten. Wat de meeste indruk op me maakte in de Verenigde Staten waren de contrasten in die samenleving en vooral het racisme. Racisme dat ik in Nicaragua nooit had gekend. Dit soort dingen verdiepten mijn bezorgdheden. En ik werd me bewust. Een bewustzijn dat het niet alleen slecht was in mijn land, maar dat er overal iets mis was.

Toen ik terugkeerde naar Nicaragua, was het bijna alsof het vanzelfsprekend was dat, hoewel ik het Front niet direct kende, ik het Front begon te zien als een optie. Een optie van strijd, een eerlijke optie die niets te maken had met Somoza. Een keuze met historische gevolgen. Ik begon Sandino te bestuderen.

De informatie die ik had over Sandino had ik geleerd in mijn Somoza gezinde familie. Mij werd altijd verteld over de Sandino in de Gringo versie: “de bandiet, degene die de coöperaties in het noorden met de grond gelijk maakte…” Dat was mijn bagage. Om de echte Sandino te leren kennen, las ik als eerste “El pequeño ejército loco”, van Gregorio Selseriv. Daar begon ik het een en ander te begrijpen. Ik denk dat we dat boek allemaal hebben gelezen.

Alfonso García, een klasgenoot van een schoolvriend van me, was degene die me benaderde en me aantrok tot het Front. Hij was degene die me begon te pushen. Op de universiteit, toen ik rechten studeerde, was het Carlos Agüero. Hij sprak veel met me. Maar na ongeveer zes maanden ging Carlos naar de guerrilla. Toen ik bij het Front kwam moest ik samenwerken met Oscar Turcios, die lid was van de Nationale Directie en die op dat moment tussen Managua en León zat. Hij was mijn eerste verantwoordelijke. Mijn eerste verantwoordelijkheid in het Front was Oscar’s koerier te zijn, hem te vervoeren, veilige huizen voor hem te zoeken. Ik werkte met hem van ‘69 tot ‘73.

Een van de eerste dingen die ik aan het front leerde was dat de banen verschillend zijn, maar allemaal even belangrijk. Oscar leerde me hoe cruciaal de banen zijn die je niet ziet. De mijne was er één van en daardoor kon hij een reeks zeer belangrijke dingen doen voor de strijd.

Ik kende Carlos Fonseca (stichter van het Sandino Bevrijding Front) nauwelijks. Ik heb hem maar één keer ontmoet. Maar zijn voorbeeld en zijn waarden waren altijd aanwezig in het Front. We zagen hem niet, maar hij was enorm aanwezig. Onder ons leefden de levenslijnen, de voorbeelden, de politieke lessen van Carlos. Er waren enkele geschriften van hem, maar meer dan via zijn geschriften, kregen we wat we van hem kregen via mondelinge overlevering. Hij had unaniem leiderschap.

Na de eerste kathedraalstaking, in 72, ontmoette ik Jorge en drie maanden later trouwden we. Dat was het begin van een periode waarin mijn deelname begon af te nemen. Het huwelijk duurde 4 jaar. Het hielp me te groeien en te rijpen, maar in 76 gingen we uit elkaar. Het werkte niet meer.

Opnieuw begon ik aan mezelf te twijfelen, met dezelfde vraag die ik mezelf stelde toen ik 19 was: geef ik wat ik zou moeten geven en doe ik wat ik zou moeten doen of probeer ik alleen mijn geweten te sussen met kleine dingen waarbij ik niet veel of helemaal niets riskeer?

De scheiding betekende op zich al een heel belangrijke levensbeslissing. Ik begon te zoeken: wat wil ik met mijn leven? Ga ik verder als leidinggevende in een bedrijf met een goed inkomen, met een goede positie? Ga ik tevreden zijn met een comfortabel, rustig leven, met geld, een huis, een auto, leuk, aangenaam, intelligent…? Dat kon niet. Het was niet eerlijk. Het strookte niet met wat ik dacht en met wat ik eerder had geleefd. De rusteloosheid kwam weer. En die rusteloosheid kwam van degenen die gestorven waren. Het kwam door het voorbeeld van mensen met een groter engagement. Ricardo Morales, José Benito Escobar, die ik ook had vervoerd… Ik dacht aan mijn kameraden die in de bergen waren en ik zei tegen mezelf: nee, het kan niet zo zijn dat zulke geweldige mensen als zij vechten en sterven en dat jij blijft zitten comfortabel zonder iets te doen. Mijn christelijke invloed woog zwaar bij deze overwegingen. Voor mij was dit alles een kwestie van leven, van fatsoen. Het leven mag niet draaien om comfort, om geld. We zijn niet geboren om materiële goederen te hebben….

Op dat moment was ik gescheiden van de kerk. Tot op de dag van vandaag heb ik begrepen dat mijn breuk niet te maken had met mijn geloof in God, want dat is iets heel persoonlijks, je ervaring, je geschiedenis, je leven… Mijn breuk had te maken met de houding van de meeste priesters die ik toen kende. Ik begreep toen niet dat degene die de kerk vertegenwoordigt niet noodzakelijkerwijs de kerk is. Helaas heeft die een invloed die je weg kan leiden van alles waarin je gelooft en je uiteindelijk denkt dat het geloof slechts een formule is, dat het niet echt is, dat het slechts magische riten zijn, dat er diep van binnen niets is. Dat is wat er met mij gebeurde. Pas veel later leerde ik de kerk te scheiden van haar vertegenwoordigers. En dat heb ik vooral te danken aan Miguel D’Escoto (gewezen minister van buitenlandse zaken), want hij heeft dit alles voor mij hersteld. Hij en een aantal priesters, die je als toegewijd ziet. Dat is waar ik nog steeds aan toe ben: mezelf vragen stellen over mijn geloof in God”.

Ik voelde me niet schuldig over de operatie om ‘El Perro’ te executeren”.

“De sociale groep waarin ik geboren ben, waarin ik leefde gaf leek me zo oppervlakkig… Het was de Frente die mijn leven zin gaf, die me het gevoel gaf ergens bij te horen, het gevoel waarden, doelstellingen, idealen te delen. Dat maakt je heel sterk. Omdat je niet meer de enige bent die alleen loopt, je hebt altijd een metgezel aan je zijde.

Ik ging terug naar het front. Er was een moment dat heel belangrijk voor me was: de moord op Pedro Joaquín Chamorro (de meest gekende tegenstander van Somoza). Het was niet zijn dood zelf, hoewel ik Pedro kende. Wat mij raakte was te zien hoe het volk de straat op ging en het gevoel dat de dictatuur op deze manier niet verslagen kon worden. Ik was die dag in El Dorado, in een auto… Het zijn van die dingen die plotseling je geest openen. Als een openbaring. Ik begreep eindelijk dat gewapende strijd de enige oplossing was, dat je een geweer niet kunt bekampen met een bloem. Voor mij was het de zekerheid dat ik ofwel de wapens zou opnemen en me volledig zou inzetten, ofwel dat er niets zou veranderen.

Toen kwam de gelegenheid om aan de “Perro” operatie deel te nemen. Het was niets meer dan het gevolg van een persoonlijke beslissing die ik al genomen had. Omdat je nooit in één keer een grote beslissing neemt. Het zijn de kleine beslissingen die je elke dag neemt die je consistent maken met wat je denkt. Een beslissing als deze duurt lang, maar als je hem neemt, neem je een sprong en begint een nieuwe fase.

De beslissing aan de “Perro” operatie deel te nemen was een belangrijke. Zo één die je de rest van je leven bijblijft. Om over de “Perro” Pérez Vega operatie te praten, moet je een stukje teruggaan. In die tijd was ik advocaat en tegelijkertijd CEO van een van de grootste bouwbedrijven in Nicaragua. Dat gaf mij een zeer brede mantel en dekking. Ik stond in contact met ministeriële kringen, en ook met de Guardia. Het bedrijf zelf werkte nauwelijks samen met de Guardia, maar er gebeurde iets bijzonders: deze heer, deze generaal – want “El Perro” was een generaal in de Nationale Garde – bezat een aantal stukken land in de buurt van een perceel van het bouwbedrijf waar ik werkte. Hij toonde interesse om dat terrein te ontwikkelen. Daar ontstonden dus mijn eerste werkrelaties.

De man had natuurlijk een reputatie als rokkenjager, en zoals de klassieke jager, probeerde hij de vrouw die hij wilde te krijgen aan de haak te slaan door oplichting. Dus het was belangrijk voor mij om absoluut voorzichtig te zijn. Elke keer dat ik naar zijn kantoor moest, ging ik voorzichtig met hem om hartelijk, maar met een vreselijke kilte. Het was een van de moeilijkste dingen die ik ooit heb moeten doen.

Toen mijn scheiding kwam, toen hij erachter kwam dat ik al gescheiden was, dacht hij als de klassieke Latijns-Amerikaanse machoman: “Deze vrouw is een gemakkelijke prooi”. En hij begon met een agressieve jacht. Toen zei ik tegen mijn verantwoordelijke partner: “Kijk, ik denk dat deze man in een positie is waarin we hem naar de plek kunnen krijgen die wij willen, om informatie uit hem te krijgen”. Hij zei: “Hou hem aan het lijntje. We laten het je weten als we de situatie geanalyseerd hebben. Laten we kijken wat we eruit kunnen halen.

Zo is het gegaan. Het voelde alsof ik een koorddanser was. Aan de ene kant moest ik laten zien dat ik bereid was om toe te geven, en aan de andere kant moest ik mezelf in een positie houden dat ik pas zou toe geven als ik dat wilde. Misschien hielp deze houding van mij diep van binnen om de interesse te behouden die hij voor mij kon voelen. Maar het moment kwam dat de situatie onhoudbaar werd: ik moest kiezen ofwel gaf toe ofwel maakte ik het uit. Want ik kon niet langer blijven wachten. Hij had zichzelf al in een “ja of nee” plan opgezet. Ik herinner me dat ik hem het ultieme excuus gaf: “Kijk, je weet dat ik bereid ben, maar het gaat op mijn manier. Ik ben geen vrouw zoals je gewend bent om mee om te gaan. Ik ben een onafhankelijke vrouw en ik heb het recht om te kiezen met wie, waar en wanneer”. Dus accepteerde hij mijn antwoord. Toen hadden mijn kameraden het plan klaar.

Het was oorspronkelijk opgevat als een ontvoering, om hem te ruilen voor politieke gevangenen – er zaten toen veel waardevolle leden van de organisatie in de gevangenis. Het plan was om deze man op een bepaalde dag bij mij thuis uit te nodigen. Er zouden drie kameraden in het huis zijn: één in een grote kast tegenover de hoofdkamer, een ander in de kamer ertegenover en nog een ander in een kleine kamer. Ik moest hem ontwapenen, ervoor zorgen dat hij niets vermoedde, ervoor zorgen dat hij totaal weerloos was, hem grijpen en het wachtwoord roepen, zodat de kameraden in actie zouden komen.

Hij kwam gewoon bij mij thuis. Geen kleine drankjes, geen gesprekken vooraf. Niets van de subtiliteit of finesse die mannen af en toe gebruiken, toch? Hij kwam binnen en: “Hier ben ik. Laten we nu gaan. “Maar, nou, ga je niet iets drinken?” “Nee, nee, nee, nee. Waarvoor?” “Oh, nou dan. Als je niet wilt, is het aan jou. En zo begon het. We gingen meteen naar de kamer.

Ik ontwapende hem. Ik deed alles uit, hè? Ik deed wat we gepland hadden. De mannen kwamen naar buiten en bonden hem vast. Hij verzette zich hevig. Hij was een man van ongeveer 45 – misschien 50 – jaar oud, maar zeer sterk gebouwd. Hij begon te schreeuwen tegen zijn escorte, maar die kon het niet horen. Toen ik naar de garage ging om een auto te halen, moesten ze de “Hond” doden. Hij bood teveel weerstand en moest worden geëxecuteerd.

Het was een moeilijke beslissing. Ik wist dat ik daarna niet meer terug kon naar mijn leven, dat ik niet meer terug kon naar mijn dochters – de ene was zes en de andere twee – en dat vond ik het moeilijkst. Ik wist dat ik daarna ondergronds zou moeten gaan. En op dat moment was de triomf helemaal niet dichtbij. Vanaf het begin van het plan hadden mijn collega’s mij alle gevolgen uitgelegd wanneer ik ondergronds zou gaan. Nee, het was geen romantische beslissing.

Soms vraag ik me af waarom ik me niet schuldig voelde na de executie van de “Hond” ding, hoe ik zoiets zwaars kon verwerken zonder me schuldig te voelen. Ik denk dat het kwam door drie dingen. Ten eerste, omdat de operatie niet bedoeld was om hem te doden, maar om hem te ontvoeren. Ten tweede, omdat ik niet aanwezig was toen hij stierf. En ten derde omdat hij de repressie vertegenwoordigde. Hij was in feite Somoza’s tweede man, degene die alle schoonmaakoperaties in het noorden leidde, degene die betrokken was bij de slachtingen in Masaya. Hij was echt een monster. Ik zag zijn dood als onderdeel van de bevrijdingsstrijd en ik herinner het me alleen als journalisten me eraan herinneren!

Na drie maanden stuurden ze me naar het Zuidfront, naar de guerrilla. Ik was doodsbang voor het leger. Vanwege mijn vader had ik er een hekel aan en ik was bang voor wapens. Ik zat acht maanden in de guerrilla. Het was een definitieve fase in mijn leven.

Ik was een leerling in de guerrilla.”

“In de guerrilla had ik de leiding over de politieke ploeg. Ik moest leren vechten. Ik was echt doodsbang om een wapen te gebruiken. Toen ik aankwam zei ik tegen mijn kameraad: ‘Kijk, ik zal alles doen, maar vraag me niet om een geweer op te pakken want dat kan ik niet, nou ja, dat kan ik niet’. Ik weet nog dat ik voor het eerst een geweer in handen had, en wat doe ik ermee? Mijn eerste schot… Hetzelfde. Je raakt eraan gewend. En na het eerste gevecht krijg je een heel speciale relatie met je geweer, omdat je weet dat jouw leven en dat van je kameraden ervan afhangt. En in die tijd hing ook het leven van Nicaragua ervan af. Zo begin je je angsten kwijt te raken. Zozeer zelfs dat ik het militaire leven leuk ging vinden en na de triomf was ik graag in het leger gebleven.

We hadden ‘s morgens militaire training en ‘s middags politiek werk in studiekringen. Eigenlijk spraken we over de werkelijkheid, over de omstandigheden in het land, over het Sandinistische strijdplatform. We kregen veel informatie over wat er in andere delen van Nicaragua gebeurde en tegelijkertijd informeerden en trainden we onszelf. We spraken veel over de doelstellingen van onze strijd: onderwijs, vrouwen, gezondheid, de Atlantische kust, grondrechten… Alles wat we wilden voor de toekomst.

Meer dan een leraar was ik er een leerling en degenen die mij het meest leerden waren de boeren. Wat ik in theorie wist, was bij hen van kracht. Het was een buitengewone ervaring om te zien hoe ieders ervaringen samensmolten en de verschillen verdwenen. Het delen met iemand die niet eet, de regen, het gevaar, de mogelijkheid van de dood, geeft je een heel sterk groepsgevoel, een gevoel van menselijke solidariteit dat ik op geen enkel ander moment in mijn leven heb gevoeld.

In die tijd moest ik een hut delen met Spaanse revolutionaire priester Gaspar García Laviana. Voor mij was hij een metgezel, een vriend; ik had een onvergetelijke relatie met hem. Ik was toen zwanger van mijn derde kind. Ik deed alles, zoals iedereen, maar zij zorgden voor mij. Zonder paternalistisch te zijn, maar ze zorgden voor me. Ze zochten bijvoorbeeld naar guaves, en als er een vrucht verscheen, gaven ze die altijd aan mij. Gaspar zorgde ook veel voor me, vanwege de baby die geboren zou worden. Ik herinner me dat hij een keer tegen me zei: “Misschien haal ik de triomf niet. Maar als je huilt als ik sterf, zal ik erg overstuur zijn. Je mag me hooguit wat bloemen brengen, maar alleen van het platteland. En niet meer huilen, ik zal er altijd bij betrokken zijn”.

De dood van Gaspar maakte zoveel indruk op me dat ik niet kon huilen. Toen ze het me vertelden, bleef ik onbewogen en iedereen die wist hoe dol ik op hem was, vroeg me waarom ik niet huilde. Toen zijn ouders na de triomf naar Nicaragua kwamen, ging ik niet naar hen toe. Ik had er de kracht niet voor. Ik kon de dood van “Martín” echt niet verwerken.

Pas twee jaar later ging ik met mijn zoon naar Tola, waar Gaspar pastoor was geweest. Ik kwam aan, zat in de kerk en begon me Gaspar daarvoor te stellen, in zijn kerk, als priester… Het is zo’n mooie kerk, helemaal witgekalkt. Toen ging ik naar buiten om zijn graf te zien, dat daar is. En ik huilde. Ik weet niet hoeveel uur ik gehuild heb. Mijn zoon zei tegen me: “Waarom huil je, mam?” Ik vertelde hem dat ze rouwden om een vriend die twee jaar geleden was overleden en dat ik dat tot dan toe niet had gekund. Het is zo dat wanneer je een heel sterk gevoel hebt, je geen manier kunt vinden om het te uiten. Je draagt de pijn met je mee en het komt pas naar buiten als je het onder ogen kunt zien. Ik weet dat Gaspar niet zou hebben gewild dat ik huilde, maar… Het was ook erg oneerlijk van hem om mij dat bevel te geven!

Aan het Zuidfront nam ik deel aan verschillende gevechten. Eerst zat ik in een medische sectie, toen werd ik schutter in de mortier sectie en daarna een gewone strijder. Ik zag natuurlijk kameraden sterven. De nabijheid van de dood leert je veel.

Ik heb niet veel militaire ervaring en onze oorlog nu is heel anders dan die van toen, maar met een beetje training ben ik natuurlijk bereid om weer te gaan vechten. Als de Gringos komen, zou ik weer vechten.

Het was moeilijk om de Somoza aanhangers te vervolgen.

“Het leven is als een doosje, waar je de dingen uit haalt en in stopt die nuttig zijn en de dingen die niet nuttig zijn. De militaire periode heeft me veel geholpen om dingen van elkaar te scheiden.

Op 19 juli 1979 was ik in San José. Mijn zoon was in april geboren en aan het eind van mijn zwangerschap was ik naar Costa Rica gestuurd om daar propagandawerk te doen. Ik vloog terug naar Nicaragua.

Van de eerste fase van de revolutie is het sterkste gevoel dat ik nog steeds heb dat van de vrijheid. Vrij door de straten lopen en veel mensen ontmoeten die ik lang niet had gezien. We leefden allemaal een jaar, anderhalf jaar, waarin geen plaats was voor eten of slapen omdat dat niet nodig was. We hadden zoveel dingen in ons en zoveel te doen dat de parameters van het leven uiteenvielen en niets meer te maken hadden met wat er eerder was gebeurd. Het was een soort droom, maar niet omdat we buiten de werkelijkheid leefden, maar omdat we het een droom vonden dat we Somoza hadden verslagen. Het leven had andere dimensies. Ik kan dit niet in woorden uitleggen.

We hadden niets. Ze gaven je een baan. Ze zeiden je: “Jij bent verantwoordelijk”. En je moest uitzoeken hoe je het moest doen. Alles was jouw verantwoordelijkheid en je had geen ervaring. We deden het vanuit het niets.

Mijn eerste baan was een week lang onderminister van Justitie. Daarna werd ik verantwoordelijk voor de financiën van het pas opgerichte leger. Dat deed ik van juli tot oktober, toen ik belast werd met het openbaar ministerie in de processen tegen de Somoza aanhangers die gevangen zaten.

Op menselijk vlak was het werk van de openbare aanklager erg zwaar. Ik had de dossiers van de gevangenen voor me en ik kon hun misdaden duidelijk zien, maar aan de andere kant had ik ook de familie van die gevangenen voor me. De kleine aanhangers waren zeer arme mensen, mensen die de bron van inkomsten waren voor hun familie. En die vrouw kwam dan, met haar buik en haar ondervoede kinderen, om mij om clementie te vragen… Op die momenten zou ik willen dat die gevangene geen misdaden had begaan, zodat ik kon zeggen: ok, daar is hij, neem hem mee… Ik herinner me een zwangere vrouw die een maand lang elke ochtend voor mijn kantoor stond. Ze zei niets tegen me. Ik wist het al. Elke dag stond ze daar, met haar buik en haar kleine jongen. Ik zocht naar alternatieven, ik ging naar de buurt om haar financieel te helpen, maar… Ik bracht de zaak voor de rechter, ik beschuldigde hem en hij werd veroordeeld. Het was moeilijk, omdat je moest splitsen tussen wat je voelde en wat je moest doen.

Ik heb er een jaar en twee maanden aan gewerkt. Niet alleen moest ik de aanklachten tegen de Somoza aanhangers opstellen, maar ik had ook de verantwoordelijkheid om het bevel tot vrijlating te tekenen zonder ze langs de rechter te laten gaan als we enige verdienste, enige reden vonden.

Het was aan mij om die speciale tribunalen te sluiten. Ik heb de hele eerste fase van het revolutionaire rechtssysteem meegemaakt, waarin we ongeveer 6.000 zaken hoorden. Ongeveer 1.200, 1.400 Somoza aanhangers werden vrijgelaten zonder tussenkomst van de rechtbank. Later kregen andere amnestie wegens ziekte en om familieredenen. Het hoogste percentage van de berechte Somoza aanhangers werd veroordeeld tot 5 jaar. Ongeveer 11% werd veroordeeld tot 5 tot 10 jaar. En 12-15% werd veroordeeld tot de maximumstraf van 30 jaar. Degenen die wij veroordeelden tot 1 tot 5 jaar zijn allemaal vrijgelaten. Ik heb degenen die ik heb aangeklaagd en daarna heb vrijgelaten opgevolgd om te zien wat er met hen is gebeurd. Met sommige van hen die ik vrijliet had ik het mis, omdat later bewijsmateriaal terugkwam waaruit bleek dat zij criminelen waren. Anderen gingen tegen de wet in. Maar de meeste veroordeelden die zijn vrijgelaten zijn naar hun familie gegaan, ze werken en leven een rustig leven.

Dit is een revolutie geweest waarbij niet is gebeurd wat op andere plaatsen is gebeurd: een moord op mensen die op vrije voeten zijn. Voor mij was een van de interessantste en mooiste dingen in die dagen de mensen die ons een Somoza aanhanger kwamen uitleveren: “Kijk, dit is een crimineel en hij loopt vrij rond”. En ze droegen hem aan je over. Er was nooit een geest van wraak in ons, maar alleen een verlangen naar gerechtigheid. We hadden een groep kameraden die naar de plaatsen gingen waar de beschuldigde had gewoond om informatie te krijgen, om te onderzoeken waarom hij Somoza aanhanger was geworden, hoe hij zich had gedragen, wat hij had gedaan… Ik zeg niet dat we geen onrecht hebben gepleegd. Het is moeilijk om honderd procent rechtvaardig te zijn, maar we hebben ons enorm ingespannen om rechtvaardig te zijn.

Ons volk is niet rancuneus. Nicaraguanen zijn geen mensen die wrok koesteren. Er is hier vooral liefde en vrijgevigheid. Dat wil niet zeggen dat we niet hard en standvastig zijn, maar negatieve gevoelens zijn er bij ons niet in overvloed.

Ik ben een getuige van de solidariteit die Nicaragua heeft”.

“Van de rechtbank kwam ik hier, om vijf jaar te werken op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Met het gewicht van de oorlog en vooral met het gewicht van mijn onwetendheid. Want ik had geen idee wat buitenlands beleid was, noch had ik enige kennis van diplomatie, noch wist ik iets van protocol en relaties. Niets dus.

Mijn leertijd begon. In feite is mijn hele leven een constante leertijd geweest. Hier leerde ik van Miguel, van Daniel Ortega, van Victor Hugo, van alle andere diplomaten. En beetje bij beetje begon ik het leuk te vinden. Want ik besefte dat diplomatie niets anders is dan voortdurend onderhandelen. En toen ik advocaat was, hield ik het meest van het onderhandelen, het sluiten van overeenkomsten.

Het voordeel van mijn baan is dat we een principieel buitenlands beleid hebben. En dat maakt het veel makkelijker. Als je duidelijk bent over de principes en belangen van je land, is dat genoeg. Ik heb vrienden die me al lang kennen en als ze me ontmoeten zeggen ze: “Kijk, ik begrijp niet hoe jij diplomaat kunt zijn”. Ik kan het ook niet uitleggen. Malene Chow zei onlangs tegen me: “Je hebt altijd gezegd wat je denkt en op de manier waarop je het wilt zeggen. Hoe kun je diplomatiek zijn?” Ik heb net geleerd hoe ik het moet zeggen. Het grote voordeel van het vertegenwoordigen van Nicaragua is dat dit een principiële revolutie is, die haar buitenlands beleid baseert op principes. Je wordt dus nooit gedwongen om te liegen, om het ene te zeggen voor het andere, om te liegen. Ik denk dat weinig diplomaten deze mogelijkheid hebben.

Ik ben ook zeer geïnteresseerd geweest in toenadering tot andere gebieden in de wereld. De Contra-beweging heeft me gefascineerd. Ik was er bij de geboorte van Contra’s, en dat was voor mij een grote leerervaring. Daarna, toen ik naar de Verenigde Naties overstapte, ben ik blijven leren. De VN is op zich een forum voor onderhandelingen en dat interesseert me enorm. Ook de mogelijkheid die ik daar heb om me te verdiepen in andere realiteiten. Vooral de realiteit van de derde wereld. Want, ongeacht de verschillen die we onderling hebben, we zijn allemaal arme landen, we zijn allemaal uitgebuit, we zijn allemaal ingegrepen. Daarom is er meer solidariteit en communicatie.

Ik ben getuige van de solidariteit die Nicaragua heeft in alle internationale fora. Er zijn landen die niets met ons te maken hebben, maar die ons zien als een klein, aangevallen land dat een principieel beleid voert en daarom vinden ze dat ze ons moeten steunen.

Er wordt veel gesproken over de Sandinistische ideologie. Voor mij is het belangrijkste van het Sandinisme: het patriotisme en het anti-imperialistisch. Anderzijds denk ik dat wij een zeer grote mate van pragmatisme hebben. Wij proberen van niemand iets te kopiëren, wij proberen onze realiteit te kennen en antwoorden en oplossingen te vinden op basis van wat wij zijn. Wij proberen niet te doen wat vreemd is aan onze historische wortels. Voor veel derdewereldlanden vertegenwoordigen wij de mogelijkheid om een andere manier te vinden om de armoedeproblemen te overwinnen. Ons anti-imperialisme is niet anti-VS. Het is de reactie van een klein land dat niet gelooft in het concept van “beperkte soevereiniteit” en ernaar streeft zijn volledige soevereiniteit uit te oefenen zonder te hoeven lijden onder overheersing alleen omdat een ander land het geluk had groot, rijk en machtig te zijn.

Toen ik ambassadeur bij de VN werd, vond ik de gedachte dat ik buiten Nicaragua zou moeten leven het moeilijkst. Ik zei tegen Miguel: “Kijk, ik ben als die grote bomen die hun wortels diep in de grond hebben en als je ze uit de grond trekt en naar een andere omgeving verplaatst, verdrogen ze”. Ik vertelde hem dat dit met mij zou gebeuren. “Nee, je zult zien, je zult niet uitdrogen”, zei hij me. Het is erg moeilijk om in het buitenland te wonen, niet alleen vanwege de verantwoordelijkheden van het werk dat je daar hebt, maar ook vanwege het gebrek daaraan. Nicaragua is een land waar je voortdurend in contact staat met de realiteit. In de Verenigde Staten is dat niet zo.

Het is moeilijk voor mij om de Verenigde Staten te begrijpen”.

“In de VN hebben we zoveel gespannen momenten gehad dat ik moeilijk kan zeggen welke het meest gespannen was. Mijn eerste openbare toespraak in de Veiligheidsraad was erg moeilijk voor me. Ik herinner me de eerste keer in mijn leven dat ik in het openbaar moest spreken, op 19-jarige leeftijd, op de universiteit, ik trilde van boven tot onder. Spreken in het openbaar is nooit een van mijn sterkste kanten geweest. Ik heb iets geleerd, maar ik weet dat ik nooit een goede spreker zal zijn. Ik heb geleerd de boodschappen die ik wil overbrengen over te brengen en op een coherente manier te spreken, de dingen correct te zeggen, zonder te stotteren. Het is moeilijk voor me geweest om het te leren. Want een toespraak lezen is gemakkelijk, maar improviseren daar in de Verenigde Naties, recht tegenover Vernon Waltersv… Het is niet gemakkelijk, hoewel ik altijd het voordeel voel dat we politiek, moreel en juridisch gelijk hebben. Maar dat neemt de angst niet weg.

Mijn persoonlijke relatie met Vernon Walters is normaal. Ik praat met hem als we elkaar ontmoeten, ik heb geen grote problemen met hem. Ik zou zeggen dat ik op puur persoonlijk niveau de grote spanning tussen de Verenigde Staten en Nicaragua niet heb ervaren. De aanvalsoorlog heeft zich niet vertaald in agressie van de vertegenwoordigers van de VS tegen mij. Wanneer we in het VN-forum discussiëren, is er natuurlijk spanning, maar daarbuiten is er geen spanning. Ik heb me vrij door de Verenigde Staten bewogen, ik ben door universiteiten en katholieke organisaties uitgenodigd om te spreken en ik heb nooit grote problemen gehad.

Ik dacht dat ik de Verenigde Staten begreep en kende. Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik ze noch begrijp noch ken. Het is een zeer moeilijk te begrijpen land. Nu studeer ik om te proberen de dynamiek van deze maatschappij, zo verschillend van de onze, te begrijpen. Het lijkt erop dat de Verenigde Staten een verzameling van landen in één natie is. De verschillen tussen het ene deel van het land en het andere zijn enorm, maar ik vind de gemiddelde Amerikaan een wezen dat in staat is tot grote vrijgevigheid, maar met een enorme mate van misinformatie. De hele maatschappij lijkt erop gericht om belangrijke dingen voor mensen verborgen te houden of mensen ongeïnteresseerd te maken in realiteiten buiten hun eigen kleine wereld. Daarom heb ik zoveel bewondering voor de Amerikanen die strijden voor de burgerrechten van minderheden, voor ontwapening, voor denuclearisatie, voor Midden-Amerika… De omstandigheden voor deze strijd zijn daar helemaal niet gemakkelijk.

Ik weet heel weinig over de Verenigde Staten en ik moet nog veel begrijpen. Daarom studeer ik de geschiedenis van de Verenigde Staten en wil ik de literatuur bestuderen. Natuurlijk ga ik nu niet naar een universiteit. Maar ik moet lezen, veel lezen om te zien hoe ik een beter beeld en een beter begrip kan krijgen van hoe ze zijn, van wat er gebeurt.

Ik zie verschillen, bijvoorbeeld op het gebied van vrouwen. Onze Nicaraguaanse samenleving is macho, dat is duidelijk. Nicaraguaanse vrouwen zijn – net als Nicaraguaanse mannen – levendig en intelligent en hebben het vermogen om te geven en te eisen. Maar historisch gezien heeft de maatschappij ons meer “genaaid” en minder kansen gegeven. Het is een geschiedenis van eeuwen, van millennia van uitbuiting, waaruit we een beeld van onszelf hebben geput dat niet echt is. Maar omdat in onze maatschappij, om zoveel redenen, mannen een onverantwoordelijk ouderschap hebben gehad, hebben vrouwen het leven moeten redden en hun kinderen moeten onderhouden. Daardoor is onze echte vrouw niet de vrouw die bij een tragedie gaat zitten huilen, de apathische vrouw. Dat hebben we gezien in de strijd tegen de dictatuur. Ik zei altijd tegen Margaret Randallvi toen ze over ons schreef: “Schrijf niet over degenen van ons die beroemd zijn geworden. Ik schreef over de vrouwen die de contactbommen in hun schorten verstopten en met hun sluwheid de bewakers te slim af waren”. De meesten deden zo mee en zo hebben we de revolutie gemaakt, met die vrouwen.

In het Front is er machismo, natuurlijk. Het zou onlogisch zijn als dat er niet was, maar in het Front kregen vrouwen altijd de kans om mee te doen. Natuurlijk gaat machismo verder dan die kans. Het is een probleem van opvoeding en we hebben het niet uitgeroeid, noch in de jaren van strijd, noch in de jaren dat wij mannen en vrouwen ertegen gevochten hebben.

Want soms zijn wij meer macho dan zij en voeden wij onze meisjes anders op dan onze jongens. Het is een zeer complex probleem. We zijn op weg: mannen hebben hun angst voor een eigen leven van hun vrouw nog niet overwonnen en zijn nog niet klaar om te accepteren wat ik een “vrouw-individu” noem, een vrouw met verantwoordelijkheden buitenshuis. Anderzijds zijn vrouwen niet langer bereid om binnen de vier muren van hun huis te blijven. Daarom heeft de revolutie zoveel echtscheidingen en problemen voor echtparen opgeleverd.

Ons machismo is diepgeworteld. Maar ik zie dat we geen seksistische samenleving hebben. En dat is wat we hebben in de Verenigde Staten: een seksistische samenleving die discrimineert op basis van geslacht.

Veel dingen zijn voor mij moeilijk geweest om me aan te passen aan deze taak van diplomatieke vertegenwoordiging in de Verenigde Staten. Een die ik erg moeilijk vind is het protocol. Ik zei ooit tegen President commandant Ortega dat mijn baan niet zo moeilijk zou zijn als ik een blauwe spijkerbroek kon dragen bij de VN. Maar dat kan ik absoluut niet! Het klinkt stom, hè? Maar elke dag in een “jasje en stropdas” gekleed gaan is erg moeilijk voor mij. Elke keer als ik in Nicaragua aankom en ze aantrek, heb ik al het gevoel dat ik in mijn eigen achtertuin ben. Diplomatie zou anders zijn als we ons konden kleden zoals we willen, toch?”

Ik heb niet het recht om moe te worden.”

“Soms heb ik willen schrijven over sommige ervaringen. Niet noodzakelijk mijn eigen ervaringen, maar sommige ideeën die ik heb over veel onderwerpen. Over vrouwen bijvoorbeeld. Maar er is nooit tijd. We zitten altijd in zo’n gespannen situatie met de oorlog dat het enige wat je doet is kijken hoe je eruit kunt komen en dan… komt er geen tijd voor iets anders.

Maar we moeten ons herinneren. We zijn verplicht alles te herinneren wat we hebben meegemaakt en wat deze revolutie heeft betekend. Als je vergeet dat dit een geschiedenis is van collectieve strijd, waarbij al zovelen zijn gestorven, kun je niet verder, kun je de moeilijkheden niet aan. Sommigen bekritiseren ons en zeggen dat wij Sandinisten een “dodencultus” hebben. Maar de doden maken deel uit van ons, zij zijn onze levenskracht, zij die ons begeleiden en helpen. Zijn Carlos Fonseca en Germán Pomaresvii en zovele anderen niet altijd bij ons? Ik denk dat christenen dit heel goed kunnen begrijpen.

Natuurlijk, als ik schrijf zou ik het in proza moeten doen. Ik denk dat ik de enige Nicaraguaan ben die nog nooit in haar leven een gedicht heeft geschreven. Wat me een enorm complex geeft. Ik ben gevoelig voor kunst, voor literatuur, poëzie, schilderkunst, muziek, maar ik ben helemaal geen dichter. Als ik een gedicht zou schrijven? Dan zou ik het over de liefde moeten doen, omdat alle dichters daar altijd beginnen.

Ik zou me laten inspireren door ons volk. De mensen van Nicaragua zijn mijn constante bron van inspiratie. Als ik me moe of ongeduldig voel, dan begin ik te denken aan de Sandino kinderen in de bergen, aan de moeders die met hun kinderen gemobiliseerd zijn, aan zoveel kameraden die gestorven zijn, aan alles wat iedereen hier doet, aan de vitale kracht die deze revolutie heeft om door te gaan, om weerstand te bieden, en uiteindelijk zeg ik tegen mezelf: ik heb geen recht om moe te worden.

Ik ben bevoorrecht geweest. Ik ben geboren waar ik geboren ben, in dit unieke land. Ik heb de mensen ontmoet die me geholpen hebben op te groeien. Ik heb mogen deelnemen aan de strijd tegen de dictatuur en nu aan de wederopbouw en de opbouw van een nieuwe samenleving. Wat nog meer? Ik geloof dat er geen andere werkelijkheid is als de onze vandaag, waar met zulke ernstige beperkingen, ieder van ons voelt dat hij een verplichting heeft tegenover de maatschappij en probeert die te vervullen met verbeelding en gevoel voor humor. Als we niet hebben wat we nodig hebben, vinden we wel een manier! De geest die hier bestaat van zelfverbetering, van het verdedigen van het weinige dat we hebben te midden van zulke barre omstandigheden, die vechtlust van het volk, die vrijgevigheid, die broederschap, maakt me trots Nicaraguaan te zijn.”

(*) Bovenstaande tekst is de autobiografie, die Nora Astorga in de laatste dagen van haar leven geschreven heeft.


i De laatste telg van de Somoza dynastie en dictators was Anastasio
https://nl.wikipedia.org/wiki/Anastasio_Somoza_Debayle

ii Oscar Turcios: commandant van het FSNL

iii Nonnenorde genaamd naar Thesezia van Liseux (Karmelietessen, een bedelorde)
https://nl.wikipedia.org/wiki/Theresia_van_Lisieux

iv Gregorio Selser (July 2, 1922 — August 27, 1991) was een Argentijnse journalist en historicus. Hij bekritiseerde de rol van de VS en de CIA in Latijns Amerika.
v https://nl.wikipedia.org/wiki/Vernon_Walters

vi Margaret Randall: gekende Amerikaanse schrijfster die in Nicaragua verbleef.

vii Germán Pomares: Guerilla leider vanaf 1961.