Bron: David C. Hendrickson GlobalBridge 15 juli 2022 (EN) seniora.org 18 juli 2022 (DE) ~~~
Volgens het internationaal recht – met inbegrip van het VN-Handvest – bestaat er een recht op afscheiding wanneer een volk zich niet langer vertegenwoordigd voelt door een regering die zelf niet langer democratisch gelegitimeerd is. Dat was het geval in 2014, toen de naar behoren verkozen regering op de Maidan in Kiev werd afgezet.
Voorwoord van de redactie: Journalisten hebben de taak nieuws en opinies kort en begrijpelijk te formuleren en, waar mogelijk, het belangrijkste aan het begin te zeggen. Wetenschappers hebben een andere stijl: zij presenteren hun bevindingen zonder dwang tot beknoptheid, en als zij bijvoorbeeld politicologen zijn, verklaren zij een nieuwe situatie niet zonder reden in de historische volgorde van de gebeurtenissen. Dit is wat David C. Hendrickson, een Amerikaanse deskundige op het gebied van het internationaal recht, heeft gedaan. Het belangrijkste deel van zijn gedetailleerde analyse is dit:
“Mensen in de westelijke en centrale regio’s van Oekraïne steunden de nieuwe revolutionaire regering in Kiev, die zich nu stevig verschanst heeft achter de westerse mogendheden, terwijl een beslissende meerderheid van de mensen op de Krim en in de Donbass voor zelfbeschikking pleitte – d.w.z. niet door Kiev geregeerd wil worden – en daarvoor bescherming van Rusland zocht. Hadden zij het recht om dat te doen? De logica van de wet schrijft voor dat ze dat wel hadden. Dit recht was op hen overgegaan door de eerdere afschaffing van de grondwet.”
Als u geïnteresseerd bent in hoe de deskundige David C. Hendrickson tot deze conclusie komt over deze buitengewoon belangrijke kwestie, lees dan de volgende vertaling van zijn analyse, op zijn minst de zinnen die wij vet hebben gedrukt, misschien ook de passages die wij cursief hebben gedrukt, of zelfs – het beste van alles natuurlijk – de hele tekst. Zie aan het eind van het artikel de link naar de gehele tekst in het Duits inclusief de 52 voetnoten en de link naar het origineel in het Engels, ook inclusief de voetnoten. (cm)
En hier is dus de vertaling van David C. Hendrickson’s analyse:
De manier waarop commentatoren de juridische kwesties die door de oorlog van Rusland in Oekraïne aan de orde zijn gesteld, benaderen, schiet tekort ten aanzien van het probleem. De westerse leiders hebben zich uitsluitend geconcentreerd op de schending door Rusland van de territoriale integriteit van Oekraïne, zowel voor wat er in 2014 is gebeurd als voor wat er in 2022 is gebeurd. Met territoriale integriteit wordt het beginsel bedoeld dat elke staat het recht heeft om zich binnen zijn eigen grenzen te verdedigen tegen agressie van buitenaf. Dit is ongetwijfeld een belangrijk beginsel van het internationaal recht. Het maakt de invasie of bezetting van het grondgebied van een andere staat uitdrukkelijk tot een onwettige handeling. Maar dit beginsel alleen is niet doorslaggevend in de hierboven genoemde juridische kwesties, omdat het gewicht ervan moet worden beoordeeld naast andere belangrijke beginselen in het volkenrecht, met name naast het recht op revolutie en op nationale zelfbeschikking.
Wanneer politici in het Westen de crisis in Oekraïne alleen bekijken door de lens van territoriale integriteit, zien zij een cruciaal aspect van soevereiniteit stiekem over het hoofd. Het territorialiteitsbeginsel is slechts de naar buiten gerichte dimensie de soevereiniteit als een holistisch concept (als geheel). Het internationaal recht houdt zich geenszins alleen bezig met de buitengrenzen van staten. Soevereiniteit heeft ook een innerlijke dimensie: het recht van een volk om zijn vertegenwoordigers te kiezen, een soeverein wiens gezag het dan bereid is te respecteren. In constitutionele democratieën wordt deze soevereiniteit gewaarborgd door grondwetten. Zoals George Sutherland (1862-1942), rechter van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten, beroemde uitspraak deed: “soevereiniteit vervalt nooit in onzekerheid” (“sovereignty is never held in suspense”) – maar dat is precies wat er gebeurt wanneer grondwetten vervallen na een omverwerping (i.e. een coup).
Dit essay is een verkenning van de complexiteit van het internationaal recht in het Oekraïne-conflict. De zaak heeft namelijk vele dimensies die niet gemakkelijk met elkaar te verenigen zijn. Om de determinanten ervan te kunnen beoordelen is een meer omvattende aanpak nodig, waarbij zowel interne als externe soevereiniteit centraal staan. Wij beginnen met een historische schets of genealogie van bepaalde sleutelbeginselen van staatssoevereiniteit en bezien Oekraïne vervolgens in het licht van deze precedenten. Hoewel het essay in de eerste plaats over het “recht” gaat, ben ik van mening dat de rechtsvragen ook bepalend zijn voor de juiste ethische benadering. Mijn stelling gaat verder: inzicht in het recht dat in een zaak van toepassing is, is onontbeerlijk voor het formuleren van een verstandige reactie – dat wil zeggen een reactie die de internationale normen beschermt en de belangen vrijwaart – zowel in de huidige Oekraïne-crisis als bij soortgelijke incidenten in de toekomst. Het juridische kader waar het hier om gaat is het natuurrecht en het internationaal recht, zoals dit in het twintigste-eeuwse internationale recht opnieuw is gedefinieerd en geherformuleerd.
Het recht op revolutie en de kwestie van afscheiding
Een adequate uiteenzetting van soevereiniteit moet haar opvatten op een wijze die verenigbaar is met het recht op revolutie, dat ook in het volkenrecht elementair is. Alle mensen hebben het recht op revolutie wanneer zij worden onderworpen aan ondraaglijke onderdrukking. Dat is wat Thomas Jefferson zei in 1776. Dat is wat Abraham effect Lincoln zei in 1861. Het is geen grondwettelijk of positief recht; het is eerder een natuurlijk recht. Het is, evenals andere natuurlijke rechten, inherent aan de mens, op grond waarvan hij het leven en de vrijheden kan behouden.
Jefferson en Lincoln waren het niet eens over deze kwestie. Zij waren het eens over het recht op revolutie, maar waren het oneens over de vraag of de Amerikaanse grondwet een recht op afscheiding toekende. Jefferson impliceerde meer dan eens dat de Amerikaanse grondwet in zo’n recht voorzag. Hij was namelijk van mening dat in het geval van ongrondwettelijke schendingen door de nationale regering, de staten vrij waren om te oordelen en de zaken in eigen hand te nemen. Maar Jeffersons standpunt, zoals verwoord in de Kentucky Resolutions van 1799 en in brieven van zijn pensionering, werd in die tijd algemeen verworpen.
Lincoln nam het tegenovergestelde standpunt in, en zijn visie kreeg uiteindelijk de overhand. Geen enkele staat heeft volgens de grondwet van de Verenigde Staten het recht zich af te scheiden; elke staat moet op vreedzame wijze genoegdoening zoeken voor geleden grieven. Lincoln gaf toe dat een staat zonder grondwettelijk recht op afscheiding nog steeds het natuurlijke recht op revolutie had en er een kon starten als hij onder ondraaglijke onderdrukking leed. Maar hij hield ook vol dat een dergelijke situatie niet bestond in de Verenigde Staten in de jaren rond 1861.
Hoewel grondwetten zelden een recht op afscheiding toekennen aan onafhankelijke provincies die binnen hun bevoegdheidsgebied vallen, bestaan dergelijke gevallen wel degelijk. Aldus de grondwet van de Sovjet-Unie, voor het eerst uitgevaardigd in 1924, vervolgens herzien in 1936; deze bevatte dit recht. Vreemd genoeg vallen de Sovjet-Grondwet van Vladimir Lenin en Jozef Stalin en die van de Europese Unie dus precies op dit punt samen. De EU kent ook een recht op afscheiding en een procedure voor de uitvoering daarvan toe. Groot-Brittannië, het eerste lid dat tot de EU toetrad, oefende dit recht op afscheiding uit met zijn Brexit-stem in 2016 en voltooide het uiteindelijk in 2020.
In de geschiedenis van de Sovjet-Unie was dit recht zinloos omdat de communistische partij alles controleerde; toch had het een nuttig effect toen het gezag van het regime ineenstortte. Het was een van de grootste grappen uit de geschiedenis dat de meest gecentraliseerde staat uit de Europese geschiedenis een recht op afscheiding in zijn grondwet toekende, maar de uitoefening daarvan was ondenkbaar onder het ijzeren bewind van Stalin en zijn opvolgers. Deze enorme kloof tussen theorie en praktijk was vreemd, maar de echte clou kwam aan het eind: toen de Sovjet-Unie op 25 december 1991 werd ontbonden, werd het tot dan toe betekenisloze recht op afscheiding in de grondwet de rechtsgrondslag voor de voormalige deelstaten, die werden gevormd als 15 onafhankelijke republieken.
Dat de Sovjetgrondwet een recht op afscheiding kende, vermeldde Poetin in zijn essay over de kwestie in juli 2021. Op dat moment gaf hij toe dat Oekraïne het recht had de Unie te verlaten. Dat wil zeggen, hij aanvaardde, zij het met spijt, de vastbeslotenheid van Kiev om onafhankelijk te zijn, maar drong erop aan dat Oekraïne niet meer grondgebied uit de Unie kon nemen dan het had binnengebracht toen het lid werd van de USSR. In die zin behoorde de Krim eigenlijk toe aan Rusland, hoewel Sovjet Premier Nikita Chroesjtsjov het in 1954 aan Oekraïne had gegeven. Hoewel Poetin naar verluidt het recht van Oekraïne op afscheiding aanvaardde, betreurde hij niettemin het bestaan ervan. In termen van beschaving, zei hij, maken Kleine Russen (Malorussen) en Grote Russen (Velikorussen) deel uit van dezelfde familie.
Een recht op afscheiding en een recht op revolutie zijn dus niet hetzelfde. Maar bestaat er zoiets als een recht op revolutie, zoals John Locke en de stichters van de Verenigde Staten beweerden? In de geschiedenis van het internationaal recht hebben niet alle juristen dat aanvaard. In feite geloofde niemand erin in de zeventiende eeuw. Betekende dit dat een onderdrukt volk geheel zonder wettelijke rechten was? Nee, de Nederlandse rechtsgeleerde Hugo de Grote geloofde dat buitenstaanders zo’n volk konden verlossen van de verraderlijke onderdrukking waaronder het gebukt ging. Vanuit dit gezichtspunt bestond er geen recht op revolutie, maar wel een recht op interventie van buitenaf onder bepaalde omstandigheden.
De achttiende eeuw stond lang stil bij deze zinnen en kwam toen tot de conclusie dat de zeventiende eeuw het helemaal had gehad en draaide het roer om. Er bestond inderdaad een recht op revolutie; het was het recht op interventie van buitenaf dat moest worden verworpen. Dit was de opvatting van Emer de Vattel, wiens Law of Nations (1758) grote invloed had op de stichters van de Verenigde Staten. De debatten hierover waren gecompliceerder dan deze vereenvoudigde weergave suggereert, aangezien de opstellers van het Law of Nations (Volkenrecht), de zogenaamde “publicisten”, bepaalde uitzonderingen toestonden op de algemene regels die zij hadden neergelegd. Weinig of geen publicisten uit de 17e en 18e eeuw pleitten echter zowel voor een interne revolutie als voor ingrijpen van buitenaf. Zij hadden zich allen in beginsel verbonden tot terughoudendheid bij het gebruik van geweld.
Het is opmerkelijk dat de Verenigde Staten vandaag beide soorten recht bekrachtigen wanneer zij een situatie creëren waarin zij revolutie aanmoedigen door steun van buitenaf te beloven, zoals in 2011 is gebeurd in zowel Libië als Syrië. Dit was echter niet het traditionele Amerikaanse standpunt, dat het recht op revolutie bevestigde, maar het recht van buitenstaanders om in te grijpen verwierp. Zoals Lincoln zei: “Onze regering mag dergelijke revoluties in andere staten niet aanwakkeren of steunen.”
Mocht een nieuwe staat het recht op revolutie doen gelden en zich vervolgens beroepen op het recht om hulp van buiten in te roepen? Volgens de Amerikanen wel : de Amerikaanse revolutionairen hadden het volste recht om hun vertegenwoordigers naar het buitenland te sturen om erkenning, leningen en goederen te vragen. Dat namen ze over van van Frankrijk anno 1778
De Amerikaanse opvatting van het volkenrecht is van cruciaal belang omdat zij met wetbekrachtiging in het Handvest van de Verenigde Naties werd opgenomen. Het Handvest verbiedt agressie van buitenaf, maar ontkent niet het recht op revolutie. Iedere regering heeft het soevereine recht zichzelf te beschermen, zo nodig met wapens, wanneer zij geconfronteerd wordt met gewapende rebellie; maar ieder volk heeft ook het recht de wapens op te nemen wanneer het meent dat het onderworpen wordt aan onduldbare onderdrukking door het bestaande gezag. De artikelen van het Handvest verplichten externe staten zich buiten dergelijke interne strubbelingen te houden, maar verbieden hulp aan een bestaande soevereine staat niet. Buitenstaanders kunnen de opstandelingen zelfs als oorlogvoerende partijen beschouwen wanneer de revolutionaire partij zich eenmaal als een de facto regering heeft gevestigd. De allesoverheersende bepaling van het Handvest is echter dat de partij die de meeste kans maakt om de steun van het volk te krijgen, moet zegevieren. Zij die zegevieren, hebben recht op formele erkenning indien zij hun internationale verplichtingen nakomen. Niettemin: “De rechten en attributen van de soevereiniteit behoren hem toe, onafhankelijk van enige erkenning … alleen hij kan ze uitoefenen wanneer ze hem bekrachtigdigd zijn.
Het bestaan van een revolutierecht betekent niet dat een revolutie anders dan met uiterste voorzichtigheid moet worden uitgeoefend. Het verloop van een revolutie heeft namelijk vaak desastreuze gevolgen. We kunnen van revolutie zeggen wat Nehru opmerkte over oorlog: “Het brengt niet wat je wilde, het brengt iets veel ergers.”
Indien gewelddadige opstanden weinig bestraft zouden worden, zouden regeringen het risico lopen snel te worden ontbonden en zouden wij allen snel worden teruggebracht tot de natuurtoestand zoals Thomas Hobbes die schril beschreef; een toestand waarin er geen erkende autoriteit is waaraan de mensen gehoorzaam moeten zijn. Onder deze omstandigheden, die het leven “eenzaam, arm, lelijk, wreed en kort” maken, zijn zij gedwongen te gehoorzamen aan de ingevingen van hun naakte eigenbelang, dat is het behoud van hun leven en vrijheid. Levend in anarchie, hebben ze gezag nodig. In deze omstandigheden, zegt het internationaal recht, kunnen zij het gezag kiezen waaronder zij wensen te leven.
Het recht op nationale zelfbeschikking
Dit recht om te kiezen staat in het internationaal recht bekend als het recht op nationale zelfbeschikking. Wanneer een overheidsinstantie ineenstort, is de enige manier om de kwestie eerlijk op te lossen de wederopbouw van een overheidsinstantie vanaf nul. Dit betekent dat de wil van het volk voorrang moet krijgen.
Terwijl territoriale integriteit, het beginsel dat externe agressie verbiedt, een “top-down”-toepassing van soevereiniteit is, is nationale zelfbeschikking de “bottom-up”-toepassing ervan. Beide zijn belangrijke beginselen in het volkenrecht; zij worden nadrukkelijk genoemd in het Handvest van de Verenigde Naties, maar, zoals aangegeven, staan zij soms op gespannen voet met elkaar of zijn zij zelfs openlijk met elkaar in strijd.
Hoewel territoriale integriteit reeds lang een beginsel van het internationaal recht is, leert de ervaring van de twintigste eeuw dat er omstandigheden zijn waarin het moet wijken voor het recht op nationale zelfbeschikking. Een andere manier om hetzelfde beginsel te formuleren is: in vrede zijn grenzen belangrijker dan mensen; in woedende conflicten tussen verschillende volkeren die vroeger onder dezelfde politieke soevereiniteit vielen, hebben mensen voorrang boven grenzen wanneer het gezag van de staat is ingestort.
Woodrow Wilson heeft, meer dan wie ook, het recht op nationale zelfbeschikking in het twintigste-eeuwse internationale recht vormgegeven. Voordat de VS in mei 1916 in de Eerste Wereldoorlog belandden, had hij de beginselen uiteengezet die volgens hem ten grondslag moesten liggen aan vredesluiting. “Ten eerste, dat ieder volk het recht heeft de soevereiniteit te kiezen waaronder het wil leven. Ten tweede, dat de kleine staten van de wereld het recht hebben op dezelfde soevereiniteit en territoriale integriteit als grote en machtige naties voor zichzelf verwachten en afdwingen. En ten derde, dat de wereld het recht heeft vrij te zijn van elke verstoring van haar vrede, die voortkomt uit agressie en veronachtzaming van de rechten van volkeren en naties.
Met het eerste beginsel – dat bekend werd als het recht op nationale zelfbeschikking – vond Wilson draagvlak. “De geest van nationalisme,” merkte een Amerikaanse senator op, “is nog nooit zo assertief geweest.” Wilson’s aankondiging van zo’n recht ” “was als de roep vanuit de diepte naar de diepte.” Wereldwijd werd de aankondiging verwelkomd.
Critici van Wilson waren daarentegen van mening dat hij een uiterst gevaarlijk beginsel in het internationale recht had geïntroduceerd. Zijn minister van Buitenlandse Zaken, Robert Lansing, bijvoorbeeld, schreef verbitterd over Wilsons besluit en voorspelde dat het zou leiden tot eindeloze conflicten. Zelfbeschikking” was een inherent dubbelzinnige term die voor verschillende mensen verschillende betekenissen aannam. De centrale moeilijkheid was het identificeren van het “zelf” dat de beslissingen moest nemen. Was het de natie, de staat, het volk, een gemeenschap van burgers? “Het volk”, merkte een commentator op, “kan niet beslissen totdat iemand beslist wie precies wordt bedoeld met ‘volk'” . Een geleerde onderscheidde drie verschillende betekenissen: externe zelfbeschikking, of vrijheid van buitenlandse overheersing; interne zelfbeschikking, het recht van een volk om zijn eigen regeringsvorm te kiezen; en democratie, het tot uitdrukking brengen van de wil van het volk of de natie, en dit binnen een constitutioneel kader.
Wilson was overtuigd van alle drie punten, maar men kan zeggen dat hij zelfbeschikking tegenover de buitenwereld als het belangrijkste beschouwde. Naar zijn mening waren er scherpe grenzen aan wat buitenlandse naties rechtmatig konden doen om democratie in andere landen te mogen invoeren: “Als zij geen democratie willen” , zei hij over de pas onafhankelijk geworden volkeren, “dan gaat het mij niet aan” . Aan het begin van zijn presidentschap was hij zich zeker niet bijzonder bewust van dit criterium en sprak hij als een vriendelijke leraar tot de Latijns-Amerikaanse naties wier politieke instellingen niet overeenkwamen met die van Noord-Amerika. Hij was ontzet door de “regering van moordenaars” die begin 1913 de Mexicaanse president Francesco Madero had afgezet en wilde diens opvolger, Victoriano Huerta, afzetten. Maar toen keerde Wilson de complexe omstandigheden in Mexico de rug toe. “Als de Mexicanen er een hel van willen maken,” zei hij in 1915, “laat ze dan hun gang maar gaan. Wij hebben er niets mee te maken. Het is hun regering, het is hun hel.” Hij paste deze ideeën ook toe op de Russische Revolutie: “Mijn beleid ten aanzien van Rusland lijkt sterk op mijn Mexicaanse beleid. Ik vind dat ze aan hun eigen verlossing moeten werken, ook al wentelen ze zich een tijdje in anarchie.”
De Amerikaanse regering bleek interventionistischer tegenover Rusland dan dit citaat doet vermoeden, maar het wijst op een belangrijk kenmerk van Wilsons internationale filosofie. Wilson twijfelde er niet aan dat democratie de beste regeringsvorm was, maar hij geloofde ook dat het oerrecht om over het feitelijke politieke systeem te beslissen bij de volkeren zelf lag. Als zij een dictator als hun redder wilden aanstellen, was dat hun goed recht – ook al had de geschiedenis aangetoond dat autoritarisme een kortzichtige en potentieel gevaarlijke keuze was.
In zijn benadering van deze kwesties – vooral in zijn definitie van “natie” – was Wilson in sommige opzichten ongetwijfeld blind. Het is waar dat hij in 1919 geschokt was door het schouwspel van Groot-Brittannië en Frankrijk die zich tegoed deden aan de ruïnes van het Ottomaanse Rijk. Maar zijn anti-imperialisme had duidelijke grenzen. Wilson pleitte wel voor het beginsel van nationale zelfbeschikking voor de volkeren die in het Duitse, Russische en Oostenrijks-Hongaarse rijk woonden dat in 1918 was gevallen. Maar zijn gevoel van blanke suprematie verhinderde medelijden met de rechten van niet-blanke volkeren. Koreanen, Egyptenaren, Haïtianen, Chinezen, Vietnamezen, Syriërs en de Indiërs van het Aziatische subcontinent hadden de houding van Wilson overduidelijk begrepen. Hij, aan de andere kant, luisterde niet naar hen.
Het feit dat Wilson er verwerpelijke opvattingen over het begrip “ras” op nahield, doet echter niets af aan de universele geldigheid van de beginselen die hij huldigde. Integendeel, Wilson toont aan dat deze beginselen al veel eerder door de westerse leiders hadden moeten worden bekrachtigd.
Wilson was totaal onvoorbereid op de wirwar van nationaliteiten waarmee hij in Versailles werd geconfronteerd. Er waren er bij waarvan hij toegaf er nog nooit van gehoord te hebben. Dit riep vragen en gênante dilemma’s op, omdat de aanspraak van één natie op zelfbeschikking onvermijdelijk botste met andere aanspraken op een dozijn verschillende grenzen. Bovendien bevond hij zich met zijn aarzelende steun in Amerika niet in een politieke positie om zijn wil op te leggen aan de machtige Britse en Franse leiders, wier landen veel meer onder de oorlog te lijden hadden gehad. Compromissen waren onvermijdelijk aan de orde van de dag.
Zelfs in Europa was Wilson niet bepaald de revolutionaire voorstander van zelfbeschikking die hem wordt toegedicht. Hij zag net zo duidelijk als Lansing de potentiële gevaren voor de politieke stabiliteit als een zelfbeschikkend volk onafhankelijkheid zou nastreven. Begin 1918 wilde hij de Oostenrijks-Hongaarse monarchie in stand houden of, nog beter, omvormen tot een multinationale federale staat. Hij heeft niet gezocht naar de ontbinding van deze staat. Toch kreeg de logica van de totale oorlog uiteindelijk de overhand, het sterkst gepusht door Wilsons binnenlandse tegenstanders zoals Theodore Roosevelt. Tegen de tijd van de wapenstilstand in november 1918 hadden de “Polen, de Tsjechen en de Joegoslaven”, zoals Wilson het uitdrukte, legers op de been gebracht, voorlopige regeringen gevormd en effectief controle over het grondgebied. Het waren embryo’s van nieuwe staten, en op grond van het beginsel van nationale zelfbeschikking verdienden zij erkenning. Er was geen andere basis waarop vrede kon worden gesloten.
Het vredesproces van 1919 en daarna bracht enorme obstakels met zich mee voor de verwezenlijking van de idealen van het recht op nationale zelfbeschikking. In de oude rijken leefden de volkeren in een beperkte omgeving en op manieren die de toepassing van het beginsel moeilijk en lastig maakten. De ene groep regeerde de stad, de andere het achterland. Er waren veel verschillende variaties op dit thema, maar zij plaatsten alle etnische of nationale affiniteit tegenover de aanspraken van strategische en economische rationaliteit. Gezien de vermenging van volkeren was het ontstaan van vele “minderheidsproblemen” onvermijdelijk.
De Volkenbond trachtte aan deze grimmige situatie het hoofd te bieden met een reeks “minderheidsverdragen”, die in de jaren dertig mislukten. De generatie van na 1945 had het vertrouwen in deze verdragen verloren en was meer bereid tot het verplaatsen van bevolkingsgroepen als middel om meer samenhangende natiestaten te creëren. Voorstanders zagen als groot voordeel van deze nieuwe aanpak dat de beginselen van territoriale integriteit en het recht op zelfbeschikking zodoende dichterbij kwamen.
Het recht op nationale zelfbeschikking bereikte zijn grootste triomf in de periode na de Tweede Wereldoorlog met het einde van de Europese wereldrijken in Azië en Afrika. Hoewel het geen formele doelstelling van het VN-Handvest was – Groot-Brittannië blokkeerde dergelijke overwegingen in 1944 en 1945 – werd het al snel het leidende beginsel van de Verenigde Naties. De belangrijkste pleitbezorger van het recht op nationale zelfbeschikking was Jawaharlal Nehru, Eerste Minister van India sinds zijn onafhankelijkheid van 1947 tot 1964. Reeds in 1946 had Nehru het standpunt verkondigd waarrond hij de wereld trachtte te verenigen: “Het hele systeem dat bekend staat als kolonialisme moet verdwijnen”.
Het VN-Handvest is de basis voor het internationaal recht in de periode na 1945 tot en met heden. Het legt de basisnormen vast, de interne architectuur die het fundament vormt van de internationale rechtsorde. De kern ervan wordt gevormd door onderling samenhangende bepalingen inzake soevereiniteit, onschendbaarheid van grenzen, niet-inmenging, terughoudendheid bij het gebruik van geweld en wederzijdse bijstand.
Wilson’s begrip van het internationale recht werd in zijn hoofdlijnen in deze wet opgenomen. Samenvattend kunnen we zeggen: het doel van de internationale rechtsorde is het recht van haar leden op soevereiniteit en territoriale integriteit te waarborgen. Geen enkele staat mag geweld gebruiken, of ermee dreigen, om deze rechten te betwisten. Als zij dat doen, moeten zij op het eensgezinde verzet van de internationale gemeenschap stuiten. Om dezelfde reden heeft elk volk het natuurlijke recht om repressieve regeringen af te zetten. Het mag dit nooit lichtvaardig doen of om redenen die slechts tijdelijk van belang zijn, maar het recht op revolutie is een natuurlijk recht van het volk. Externe mogendheden moeten een afstandelijke houding aannemen ten aanzien van dergelijke interne conflicten. Het is niet hun zaak om de overwinnaar te zalven.
Twee kanten van soevereiniteit: territoriale integriteit en zelfbeschikking in Oekraïne
Ik betoog dat het beginsel van nationale zelfbeschikking – d.w.z. de organisatie van het politieke gezag van onderop – relevant is voor het oplossen van de juridische en ethische vraagstukken die het conflict tussen Rusland en Oekraïne en binnen elk van de twee staten oproept. Dit conflict gaat niet alleen over de schending door Rusland van de territoriale integriteit (uitwendige soevereiniteit) van Oekraïne; ook in geschil is de wijze waarop de interne soevereiniteit van Oekraïne – d.w.z. het recht van Oekraïne om over zijn grondgebied en bevolking te heersen – tot stand is gekomen en vervolgens door twee politieke vleugels is betwist. Het soevereiniteitsbeginsel geeft een staat het recht om zijn grondgebied te beschermen tegen aanvallen van binnenuit. Dit recht wordt echter op tweeërlei wijze beperkt: enerzijds door het recht op revolutie om ondraaglijke onderdrukking af te schudden, anderzijds door de plicht zich te onderwerpen aan een bestaande constitutionele orde, zelfs indien deze niet de bescherming van het eigen grondgebied vooropstelt. Het recht op revolutie is gekoppeld aan een essentiële bepaling: Iedereen heeft het. Wanneer een groep het voor zichzelf uitoefent in een staat die een grondwet heeft, geeft zij het recht op om zich te beroepen op de grondwet die met haar hulp is omvergeworpen om haar recht op heerschappij te doen gelden. Waarom? Omdat de revolutionaire partij zojuist de grondwet op de schroothoop heeft gegooid. In die omstandigheden kan zij zich niet langer beroepen op het gezag van die grondwet. Het besluit van één groep om de grondwet omver te werpen heeft het noodzakelijke gevolg dat anderen hetzelfde kunnen doen. Het is aan hen om in deze omstandigheden te beslissen aan wiens gezag zij gehoor zullen geven. In dergelijke omstandigheden hebben alle personen in het gebied het recht om de soevereiniteit te kiezen waaronder zij zullen leven.
De relevantie van dit beginsel voor Oekraïne ligt voor de hand, aangezien dat land in 2014 een revolutionaire of extra-constitutionele machtsgreep heeft meegemaakt. Het valt te betwijfelen of de “revolutie van de waardigheid” van 2014 werd ontketend door grieven die het recht gaven de bestaande regering omver te werpen. Victor Janoekovitsj was verkozen in een verkiezing die door internationale waarnemers als redelijk eerlijk werd beschouwd. Er restte ons nog iets meer dan een jaar tot de volgende verkiezingen. De regel van de constitutionele democratie schrijft voor dat ontevreden mensen die boos zijn op de regering moeten wachten tot de volgende verkiezingen om hun protest kenbaar te maken. De Maidan-demonstranten wilden echter niet wachten; zij wilden zich onmiddellijk ontdoen van Janoekovitsj om niet betrokken te raken bij de overeenkomst die de Oekraïense president eind 2013 met Rusland sloot. Maar als de stem van het volk, tot uiting komend in publiek protest, deze opeenvolgende verkiezingen had gewonnen, zou niets een nieuwe president ervan hebben weerhouden om de overeenkomst van 2015 op te zeggen. Janoekovitsj was niet in de positie om zijn opvolgers ergens toe te verplichten.
In tegenstelling tot deze opvattingen is aangevoerd dat Oekraïne per slot van rekening een “jonge democratie” is, en dat daarom de normale regels en praktijken van een constitutionele democratie naar believen kunnen worden opgeschort. Het bezwaar is niet gegrond. In feite is de eerbiediging van het stemrecht onontbeerlijk in zowel jonge als volwassen democratieën. Een schending van het kiesrecht op enig moment tussen 1790 en 1860 zou hebben geleid tot een burgeroorlog in de Verenigde Staten. De schending van het stemrecht in Amerika vandaag, om een treffend voorbeeld te nemen, zou een duidelijk en zeer reëel gevaar van ernstige onrust doen ontstaan, zelfs indien de daaropvolgende vijandelijkheden niet op de eerste burgeroorlog zouden lijken. Indien een toekomstige despotische aspirant de overwinning van het kiescollege zou opeisen ondanks het feit dat hij de procedureregels heeft overtreden, zouden alle staten van de Unie zich dan aan zijn gezag onderwerpen? Dat lijkt inherent onwaarschijnlijk.
Denk aan 6 januari 2021 – de dag die zal voortleven in clownshows. De gebeurtenissen van die dag waren misselijkmakend omdat de menigte probeerde, zij het onhandig en zonder enige echte bedoeling, het stemrecht te schenden, het belangrijkste vereiste van de constitutionele democratie. De revolutie van 2014 februari in Oekraïne daarentegen was veel vaardiger uitgevoerd dan de gebeurtenissen van 6 januari in de VS, maar in de kern bleef het een schaamteloze – en veel ingrijpender – schending van de bestaande kieswet.
Het establishment in Washington schijnt niet in staat te zijn deze feiten onder ogen te zien. Ons wordt verteld dat wat er op 6 januari is gebeurd, hoe mislukt en zelfs belachelijk het ook was, neerkwam op een opstand, een oproer – de ergste misdaad – terwijl de Oekraïense opstand van februari 2014 in feite gewoon heeft laten zien hoe het er in een “jonge democratie” aan toe gaat. Nee, het forceren van een machtswisseling met extra-constitutionele middelen is een open uitnodiging tot burgeroorlog. Een vreedzame machtsoverdracht via verkiezingen is de hoeksteen van een constitutionele democratie. De macht op een andere manier overdragen is de constitutionele democratie fundamenteel verlaten en vervangen door een heerschappij van de maffia. In de praktijk verhoogt een dergelijke koers het risico van langdurige burgerconflicten.
Volgens de beginselen van de constitutionele democratie vormen 500.000 mensen in de straten van de hoofdstad in een land van 45 miljoen mensen niet “de natie”, omdat daardoor bij voorbaat een groot aantal kiezers wordt uitgesloten. Maar laten we aannemen dat deze verkiezing door deze groep mensen is gedaan omdat zij er vast van overtuigd waren dat zij de Oekraïense natie vertegenwoordigden. Buitenstaanders moeten immers niet pretenderen beter te weten wat onderdrukking is dan de mensen die eronder leven. Maar als dat zo is, dan volgt daaruit nog steeds dat Oekraïne door deze daad in een revolutionaire situatie is gekomen, een natuurtoestand waarin iedereen kan kiezen onder welke soevereiniteit hij of zij wil leven. Mensen in de westelijke en centrale regio’s van Oekraïne steunden de nieuwe revolutionaire regering in Kiev, die nu stevig verbonden is met de westerse mogendheden, terwijl een beslissende meerderheid van de mensen op de Krim en in de Donbass voor zelfbeschikking pleitte – d.w.z. niet door Kiev geregeerd wil worden – en daarvoor bescherming zocht bij Rusland. Hadden zij het recht om dat te doen? De logica van de wet schrijft voor dat ze dat wel hadden. Dit recht was op hen overgegaan door de eerdere afschaffing van de grondwet.
De kwestie wordt belicht aan de hand van een ooit beroemde episode in de Amerikaanse constitutionele geschiedenis, de Nullification Controverse in het begin van de jaren 1830. John C. Calhoun van South Carolina had voorgesteld dat een staat, als partij bij het constitutionele verdrag voor zijn gebied, het recht behield de grondwettigheid te beoordelen van wetten die door de federale regering waren uitgevaardigd. Indien de staat ze ongrondwettig acht, kunnen ze door zijn autoriteit worden ingetrokken. Daniel Webster maakte Calhoun’s bewering belachelijk dat een staat op de een of andere manier tegelijkertijd in de regering en buiten de regering kon zijn, zodat hij wetten kon uitvaardigen die anderen moesten gehoorzamen, maar zelf het gezag van die wetten kon verwerpen als ze op hem van toepassing waren. Helaas is dit precies wat de Oekraïense revolutionairen op de Maidan hebben gedaan. Zij hebben de grondwet bezoedeld en zich vervolgens op haar gezag beroepen. Volgens het door Webster geformuleerde beginsel, hadden zij hun recht daartoe opgegeven.
Tegen deze beweringen kan worden ingebracht dat de afscheiding van de Krim en de oprichting van de Volksrepublieken Donetsk en Lugansk (DPR en LPR) in 2014 geen uitoefening was van het zelfbeschikkingsrecht, d.w.z. het recht van een volk om te kiezen onder wiens soevereiniteit het wil leven, omdat de opstand in het oosten volledig werd georkestreerd door een externe macht, namelijk Rusland. Het is geen geval van zelfbeschikking, zo luidt het tegenargument, maar van inmenging van buitenaf of revanchisme. De beslissing is voor deze mensen genomen door Poetin, niet door deze mensen met Poetin’s hulp.
De feiten van de zaak ondersteunen deze uitlegging niet. Een duidelijke meerderheid van de bevolking van de Krim wilde in 2014 deel uitmaken van Rusland, niet van Oekraïne. Dat zij dit met Russische steun hebben bereikt is waar. Het is ook waar dat de Maidan-revolutionairen aan de macht kwamen met de steun van het Westen. Twee weken voor de val van Janoekovitsj had Victoria Nuland, vice-minister van Buitenlandse Zaken van de VS, al het kabinet gekozen dat hem zou opvolgen. Hoewel het referendum op de Krim volgens de Oekraïense grondwet ongrondwettelijk was, is de conclusie die hieruit wordt getrokken – dat het referendum daarom onwettig was – niet juist. Volgens bovenstaande beginselen was het de beslissing van de inwoners van de Krim hoe zij zich van Oekraïne wilden afscheiden en zich bij Rusland wilden aansluiten. De cruciale vraag is dus niet of het referendum op de Krim op een voor buitenstaanders bevredigende wijze is verlopen, maar of de kiezers op de Krim überhaupt het recht hadden om een referendum te houden. De revolutionaire omstandigheden van 2014 zorgden voor grote onzekerheid over de vraag of het referendum van 2014 de wil van het Krim-volk weerspiegelde, maar uit een dozijn opiniepeilingen in de daaropvolgende acht jaar blijkt dat dit wel het geval was. In alle gevallen bleek tachtig tot negentig procent van de bevolking voorstander te zijn van afscheiding van de Krim van Oekraïne en aansluiting bij Rusland. Er is alle reden om aan te nemen dat de peilingen de wil van het volk in deze provincie weerspiegelen.
Het geval van de Donbass is zeker gecompliceerder. De bevolking was nog meer verdeeld in deze provincie. Uit opiniepeilingen in mei 2014 bleek dat de meerderheid tegen afscheiding van Oekraïne was, maar de autoriteiten in Kiev wantrouwde en federalisering wenste. De opstandelingen die de macht grepen vroegen in een referendum in beide provincies: “Steunt u de oprichting van de Volksrepubliek Donetsk?” of dezelfde vraag voor Lugansk. Poetin had gevraagd om het referendum uit te stellen, maar de plaatselijke bevolking hield het toch. Hoewel de gerapporteerde resultaten, die een overweldigende steun voor het referendum te zien gaven, niet zonder meer kunnen worden aangenomen, kwam de opstand die zich ontwikkelde van de plaatselijke bevolking en werd deze geleid door de arbeidersklasse. De leiders slaagden erin een militie op te bouwen; zij kregen hun wapens grotendeels van sympathiserende eenheden van het Oekraïense leger die zich bij hen aansloten. Meer dan driekwart van de mensen die stierven bij de verdediging van de republieken waren mensen die daar geboren waren. Rusland gaf meer steun in de nazomer van 2014, toen de republieken op het punt stonden te worden verpletterd door het Oekraïense tegenoffensief. Hierdoor hielden de kleine staten veel minder grondgebied over dan zij aanvankelijk hadden opgeëist, ongeveer een derde van de provincie Donbass.
Toen het stof was neergedaald na de gevechten van 2014 en begin 2015, werd de frontlinie gevormd. Eén aspect van deze lijn was bijzonder duidelijk: de mensen aan beide zijden haatten elkaar. Elke partij verwierp de door de andere partij verkondigde identiteit en trouw. De Oekraïners wilden de Russofielen verslaan of verdrijven, en de Russofielen wilden zich steeds meer bij Rusland aansluiten. Poetin wilde de afgescheiden republieken echter niet bij Rusland inlijven, zoals hij in 2014 met de Krim deed, en erkende ze pas in 2022 als onafhankelijke staten, samenvallend met het uitbreken van de oorlog. Daarvoor zag hij Rusland verplicht zich te houden aan de Minsk-2-formule, die Duitse en Franse diplomaten in 2015 hadden voorgesteld als een geschikt compromis tussen de beginselen van staatssoevereiniteit en het recht op zelfbeschikking. De bevolking van de twee kleine staten moest in Oekraïne worden gereïntegreerd – met behoud van de territoriale integriteit van het land, maar met waarborging van “federale” zelfbeschikkingsrechten, zoals het recht om Russisch te onderwijzen op hun scholen of het recht op een eigen plaatselijke politiemacht.
Minsk-2 was een protocolaire formule waarmee getracht werd deze verschillende beginselen met elkaar te verzoenen, maar die in de praktijk nutteloos bleek. In tegenstelling tot de minderheidsverdragen van de Volkenbond, waar het in belangrijke opzichten op leek, is Minsk-2 nooit uitgevoerd. De formule werd door beide partijen in het plaatselijke conflict verworpen; geen van hen wilde van gedachten veranderen tenzij zij daartoe door hun externe beschermers werden gedwongen. De bereidheid van Rusland om een regeling tussen de DPR en de LPR en Kiev af te dwingen is nooit echt getest omdat de noodzakelijke stappen naar “federalisering” door Oekraïne en ook door de Verenigde Staten werden afgewezen. Noch Oekraïne – Kiev – noch de Verenigde Staten erkenden het beginsel van zelfbeschikking voor de Russofielen in Oekraïne. De Verenigde Staten namen, net als de regering in Kiev, het standpunt in dat de kennelijke wens van de bevolking in de oostelijke regio’s irrelevant was omdat hun afscheiding van Oekraïne ongrondwettelijk en frauduleus was, d.w.z. dat de standpunten die door de Krim of de Donbass naar voren werden gebracht, volstrekt onwettig waren en in feite afkomstig waren van de Russische versie van QAnon.
De eerste bewering gaat, zoals ik heb aangetoond, aan de kern van de zaak voorbij, terwijl de geschiedenis en duidelijke bewijzen de tweede bewering weerleggen. “De voorgeschiedenis toont aan dat Oekraïne een ‘verdeeld’ land is,” zoals Samuel Huntington het in de jaren negentig formuleerde. Met andere woorden, het is een van de vele “breuklijnstaten” in de grijze gebieden tussen de grote culturele werelden. De volkeren van Oost- en West-Oekraïne zijn verdeeld over vele kwesties. Zij zijn verdeeld door historische herinneringen, door wie zij als helden en wie zij als schurken zien, en door een dozijn andere dingen. Uit opiniepeilingen in de loop van de geschiedenis van Oekraïne als onafhankelijke natie blijkt dat deze verdeeldheid reëel is. Een voorbeeld: In 2010 won Janoekovitsj 90 procent van de stemmen op de Krim en 10 procent in Galicië, de meest westelijke provincie van Oekraïne. Zijn tegenstander bereikte het tegenovergestelde. Dat is een veel grotere verdeeldheid dan in Amerika’s eigen sterk verdeelde politiek. Deze overwegingen dwingen tot de conclusie dat het Westen er verkeerd aan heeft gedaan de kwesties van de Krim en de Donbass uitsluitend te zien als een kwestie van territoriale integriteit. Daarmee negeerde zij het recht van de mensen om in een revolutionaire situatie loyaliteit te betuigen aan diegene die het meest geloofwaardig beloofde hun rechten en belangen te beschermen. Deze wensen waren heel duidelijk – de mensen aan de Russische kant van de scheidslijn wilden niet door Kiev geregeerd worden.
Het Westen maakte zijn grootste fout toen het de Oekraïense revolutie van 2014 steunde. Het zou veel beter zijn geweest Oekraïense nationalisten en Russofielen aan te moedigen een modus vivendi te vinden. Het Westen hielp een burgeroorlog te ontketenen. Vervolgens had zij moeten streven naar een vredesregeling op basis van het beginsel uti possidetis. Dit Latijnse motto, dat betekent “zoals u bezit” , was ooit een vredesprincipe, dat in dit geval overeen zou zijn gekomen met het principe van nationale zelfbeschikking.
Oekraïne’s confrontatie met het Oosten
De hier aanbevolen aanpak werd in 2014 door Oekraïne en het Westen fel verworpen. Deze afwijzing had gedenkwaardige en ironische gevolgen. Wat was het doel van de februarirevolutie? Oekraïne moest zich aansluiten bij het Westen (Europa) en het Oosten (Rusland) afwijzen. Maar het praktische gevolg van de revolutie was dat het terugwinnen van de verloren gebieden op de Krim en in de Donbass de topprioriteit werd van de nieuwe regering van Oekraïne. Om tot Europa toe te treden, met andere woorden, moest Oekraïne afrekenen met het Oosten. Deze belangrijke beslissing had drie gevolgen:
- Het betekende in feite dat Oekraïne werd bewapend om te vechten met de afgescheiden republieken, in plaats van zich te concentreren op het ontwikkelen van economische betrekkingen met het Westen.
- Het vernietigde de economische betrekkingen met Rusland, wat de economische ontwikkeling van Oekraïne aanzienlijk heeft gekost. Waardevolle doorvoervergoedingen voor Russisch gas, die de gehele bevolking ten goede hadden moeten komen, zijn door corruptie weggesijpeld. Oekraïne heeft zijn reeds lang bestaande handelsbetrekkingen opgegeven. Tegen 2021 zagen de resultaten van deze beslissingen er somber uit. Het BBP per hoofd van de bevolking was in 2021 nog steeds lager dan in 2014. Het Eurasia Center van de Atlantic Council, de beste vriend van Oekraïne in de Verenigde Staten, schetste in maart 2021 een zeer pessimistisch beeld van de economische en politieke ontwikkeling van Oekraïne: “Oekraïne is het armste land van Europa geworden” zei de Raad. De buitenlandse investeringen stagneerden in 2020, deels door de pandemie, maar vooral door het feit dat “buitenlanders niet durven investeren in Oekraïne uit angst dat hun eigendom wordt gestolen”.
- Het centrum definieerde de Oekraïense identiteit in uitsluitende en nationalistische termen en stelde het erfgoed van Oekraïne, dat deels Russofiel was, voor als de weerspiegeling van vroegere en huidige onderdrukking. Het gebruik van de Russische taal moest worden onderdrukt omdat het daaraan herinnerde. Oppositiemedia moesten worden gesloten omdat zij de Russische cultuur dreigden te doen herleven. Het Oekraïense nationalisme van na 2014 doet denken aan de nationalismen van het interbellum, die zich eindeloos beroemden op de onuitsprekelijke grootheid van hun respectieve volkeren. In deze periode prezen alle nieuwe onafhankelijke staten van Europa boven alles het unieke erfgoed en de eigenheid van hun volkeren, en voegden daaraan toe dat hun eigen indrukwekkende bijdragen aan de wereldcultuur door buitenlandse overheersing waren onderdrukt. Al deze post-imperiale naties stonden zeer vijandig tegenover hun buurvolkeren. Liefde voor het eigen volk was nauw verbonden met haat tegen de andere volkeren.
Het besluit om Oekraïne als “anti-Rusland” te bestempelen was een noodlottig besluit. Het bleek het sleutelelement te zijn dat Poetin het meest verafschuwde, dat voor hem een casus belli vormde. Dit diep ontwaken van het nationalistische sentiment in Oekraïne was ook fundamenteel in tegenspraak met wat tot dan toe werd bedoeld met aansluiting bij het Westen. In 2002 had Robert Kagan de Europese Unie beschreven als een Kantiaans paradijs, bedoeld om suïcidaal nationalisme in de kiem te smoren, terwijl de revolutie van 2014 de heropleving ervan sterk aanmoedigde. Toen de oude nationalistische geest in de jaren 2000 weer opdook in Warschau, Boedapest en Belgrado, in feite overal in de invloedssfeer van het oude Sovjetimperium, – werd dit algemeen veroordeeld als “ondemocratisch” en een grove schending voor de gemeenschappelijke EU-waarden. In het geval van Oekraïne was dit echter niet het geval. Toen de februarirevolutie uitbrak, zong de hele westerse wereld eenstemmig – Glorie aan Oekraïne.
Het fundamentele besluit van Kiev om zich tegen Moskou te verzetten en zich te richten op het terugwinnen van de betwiste gebieden in het oosten had grimmige gevolgen voor de acceptatie van Oekraïne in het Westen. De mensen op de Maidan wilden in de eerste plaats een nauwere sociale en economische integratie met Europa. Dergelijke plannen werden in de daaropvolgende jaren echter gedwarsboomd door een reeks obstakels die onoverkomelijk werden gemaakt door Kievs vasthouden aan de status quo in het oosten. Een van de belangrijkste eisen van de betogers in februari 2014 was Oekraïne te bevrijden van de wijdverbreide corruptie en het oligarchische bewind. Kievs diepe afkeer van Rusland, zijn fixatie op de confrontatie met Moskou en zijn anti-Russische mentaliteit maakten dat de februarirevolutie niets kon doen om deze problemen op te lossen.
Gezien deze verschillende impasses, bleek dat het enige wat de Verenigde Staten en de NAVO konden doen om Oekraïne te helpen zich bij het Westen aan te sluiten, was het versterken van het Oekraïense leger. Hoewel de regering-Obama de revolutie van 2014 had helpen ontketenen en vervolgens beginselen had aangenomen die balanceren met Rusland verboden, was de president gekant tegen een door de VS geleid programma om de strijdkrachten van Oekraïne te versterken. Pas de regering-Trump heeft, op aandringen van het Congres, dit beleid omgegooid en een serieuze poging ondernomen om de Oekraïense strijdkrachten op te waarderen. Dit gebeurde grotendeels verborgen voor het publiek, maar de resultaten van deze inspanningen werden in 2022 zichtbaar in de vastberaden verdediging van Oekraïne tegen de Russische invasie.
De oorlog van Poetin en het internationaal recht
De twee grondbeginselen van territoriale integriteit en nationale zelfbeschikking zijn ook geschonden door de Russische invasie van Oekraïne in 2022. Indien Poetins invasie beperkt was gebleven tot de Donbass, zou zij tot op zekere hoogte gerechtvaardigd zijn geweest, aangezien de Oekraïners de Donbass acht jaar lang aan zware bombardementen hebben onderworpen. Indien het Kremlin zijn militaire activiteiten had beperkt tot het afweren van Oekraïense artillerie, zou er sprake kunnen zijn geweest van een redelijk geval van zelfverdediging. Maar Poetin deed veel meer. Hij maakte bezwaar tegen de Oekraïense grondwet als “anti-Russisch” en streefde in feite naar regimeverandering. Oekraïne zou worden “gedenazificeerd” en “gedemilitariseerd”, verklaarde Moskou… Er is geen overtuigende rechtsgrondslag op basis waarvan Rusland het recht zou kunnen claimen om een dergelijke actie te ondernemen. De woorden en daden van Rusland vormden met name een schending van het recht van alle Oekraïners op nationale zelfbeschikking. Deze twee zelfbenoemde groepen – de nationalistische Oekraïners en de Russofielen elk op hun grondgebied – hebben het recht dit te doen.
Na het uitbreken van de oorlog in 2022, gaf Poetin een fout van zijn kant toe. In zijn oorlogstoespraak gaf hij toe dat hij in 2014 en daarna meer had moeten doen om de Russischtalige bevolking in Oekraïne te beschermen. Dit, zei hij, had hij niet gedaan. Hij aanvaardde de territoriale status quo die het resultaat was van de aanvankelijke gevechten. Zodra dit echter was gestold in de bestandslijn in Oost-Oekraïne, had het niet het recht om de territoriale status quo op enigerlei wijze te wijzigen, tenzij dit gebeurde om een aanval af te slaan. Onder de Russischtalige bevolking in Oekraïne buiten de twee Volksrepublieken waren er weinig aanwijzingen dat zij een Russische invasie wensten om hun toenmalige toestand van onderdrukking te verhelpen. Wij kunnen hun opvattingen echter niet echt kennen, vooral niet in oorlogstijd, omdat het dan inherent gevaarlijk is voor mensen om hun mening te uiten, omdat zij door partizanen zouden kunnen worden gedood als zij het verkeerde zeggen.
Het bewijsmateriaal tot dusverre doet echter grote twijfel rijzen over de veronderstelling dat de Russofielen in Oekraïne een oorlog in hun achtertuin wilden om hen te bevrijden van de onderdrukking door de regering in Kiev. Dit gevoel is begrijpelijk. Amerikanen klagen regelmatig over hun regering, maar niemand wil dat het Mexicaanse leger militair ingrijpt in hun naam, omdat het middel erger zou zijn dan de kwaal. Dat normale mensen er zo over zouden denken, had voor Poetin duidelijk moeten zijn. Maar dat was duidelijk niet het geval.
Het is mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de Russofiele opinie op Oekraïens grondgebied buiten de Volksrepublieken niet uniform was en is, zodat een meerderheid in Charkiv zou kunnen verwerpen wat Russofielen in Mariupol toejuichen – na acht jaar van hardhandige behandeling en het Azov-regiment in de stad. Zelfs als de Russofiele bevolking bevrijding wilde, had Rusland niet het recht hen te bevrijden. De enige manier voor Moskou om een dergelijk recht te verwerven zou eerst een opstand van de Russischtalige bevolking zelf in deze gebieden zijn, een opstand die hen zou presenteren als een kracht om rekening mee te houden en die Kiev vervolgens zou proberen te verslaan met de hulp van zijn buitenlandse beschermheren. Het internationaal recht weegt zwaar tegen degenen die om speculatieve redenen een oorlog beginnen.
De omstandigheden in 2022 waren dus heel anders dan in 2014. Toen, in 2014, was Oekraïne in feite teruggebracht tot een staat van natuurrecht. Na acht jaar heerschappij had de Oekraïense staat met succes het centrale gezag over de grote delen van het grondgebied dat onder zijn domein was gebleven. Terwijl een beperkte Russische interventie om de bevolking van de Donbass te beschermen of om zich te verdedigen tegen een Oekraïense invasie (zoals Rusland beweerde dat die in februari 2022 op handen was) enige aanspraak op legitimiteit zou hebben gemaakt, was de “speciale interventie” van Rusland in 2022 dat niet. Ook al verwerpt de Russische regering nu formeel “regime change” als doel, de doelstellingen van “denazificatie en demilitarisering” komen akelig dicht bij die eis, evenals haar vage maar potentieel verreikende territoriale doelstellingen. De zelfbeschikking van de Russofielen in Oekraïne gaat namelijk ten koste van het zelfbeschikkingsrecht van Oekraïne.
Sommige Russische schrijvers hebben de “speciale militaire operatie” van Rusland in Oekraïne vergeleken met de pogingen van het Noorden om het Zuiden te onderwerpen in de Amerikaanse Burgeroorlog. Deze analogie is niet geheel onterecht: In beide gevallen zijn er aspecten waarin de twee delen van het volk één natie vormden, maar ook andere waarin dit niet het geval was. Maar de tijd voor dit idee van een Groot-Rusland, zoals Alexandr Solzjenitsyn het in een werk uit 1990 verdedigde, was 1990 of 1991. Op dat moment erkende Rusland niet alleen het recht van Oekraïne op soevereiniteit en staatsburgerschap. Oekraïne heeft zelf ook dertig jaar ervaring opgedaan met deze nieuwe vrijheid. Bij het Oekraïense referendum van 1 december 1991 stemde meer dan 90 procent van de deelnemers voor onafhankelijkheid.
In het geval van de VS daarentegen heeft de Unie het recht op afscheiding nooit erkend. Zelfs degenen die het gebruik van geweld in 1861 afkeurden, zoals aftredend president James Buchanan, baseerden hun standpunt niet op het recht om zich af te scheiden, maar op de ontoelaatbaarheid van het gebruik van geweld om de Unie bijeen te houden. Republikeinen zagen Buchanan’s standpunt als een tegenstrijdigheid. William Seward merkte op dat de president “twee dingen onomstotelijk had bewezen: Ten eerste, dat geen enkele staat het recht heeft zich af te scheiden tenzij hij dat wil; en ten tweede, dat de president de plicht heeft de wetten te handhaven tenzij iemand hem tegenwerkt.”
In het geval van Rusland maakt de periode van dertig jaar elke vergelijking met het Amerikaanse geval ongepast. Bovendien bevatte de Amerikaanse grondwet geen recht op afscheiding zoals de Sovjet-grondwet. In het Amerikaanse geval kon een dergelijk recht slechts worden gecreëerd door “constructie”, dat wil zeggen door ontlening aan een andere bepaling van de Grondwet. Met het wettelijke recht om rebellie te onderdrukken had het Noorden een sterk argument tegen het Zuiden in de Amerikaanse Burgeroorlog, een veel overtuigender bewijs om zijn militaire actie tegen de Confederatie te rechtvaardigen dan Rusland vandaag tegen Oekraïne heeft. Ongeacht de aspecten van de Russische invasie die in strijd zijn met het internationale recht, zijn de acties van Rusland in Oekraïne echter niet crimineler dan de oorlog in Irak in 2003, de Israëlische oorlogen in Libanon in 1982 en 2006, of de Saudische interventie in Jemen. Als voorbeeld van de eenzijdige uitoefening van de “verantwoordelijkheid om te beschermen” (R2P) staan zij in feite op gelijke voet met de westerse interventies in Libië en Syrië. Elk argument ten gunste van de Russische invasie verzwakt echter de kritiek van het Westen op deze interventies.
De Russisch-Oekraïense oorlog is ook in ruimere zin niet zo vreselijk abnormaal. Zoals veel van de ongeveer 260 militaire conflicten die zich sedert 1945 hebben voorgedaan, is dit een conflict tussen volkeren, volkeren die reeds lang in elkaars nabijheid leven. Veel van deze conflicten worden burgeroorlogen genoemd, maar het onderscheid tussen interne en externe conflicten is vaak niet erg duidelijk, aangezien veel burgeroorlogen “geïnternationaliseerd” zijn. Zo is de afgelopen generatie elk militair conflict in de moslimwereld (bv. Afghanistan, Irak, Libië, Syrië, Jemen) sterk beïnvloed door externe partijen, waardoor het in wezen om proxy-oorlogen tussen regionale rivalen ging.
Om redenen die voor buitenstaanders niet gemakkelijk te begrijpen zijn, komen buurvolkeren vaak met elkaar in conflict. Nabijheid verbindt de harten niet altijd; Integendeel, de volkeren raken van elkaar vervreemd en elk van hen besluit dat het het beste is de ander te doden, omdat zij elkaar niet mogen. Dergelijke conflicten leiden onvermijdelijk tot spectaculaire gruweldaden en overtredingen die de tegenpartijen als typerend voor de ander beschouwen. Toch is het zelden zo dat slechts één partij de schuld krijgt. Beide partijen schrijven de tegenpartij collectieve verantwoordelijkheid toe, terwijl zij zichzelf vaak als mensenlievend afschilderen.
Het recht op zelfbeschikking: een basis voor vredesstichting
Realistisch gezien zijn de vooruitzichten voor een echt en duurzaam vredesverdrag in de nasleep van de huidige oorlog zeer vaag. Of Poetin nu oprukt of zich terugtrekt, één grens zal waarschijnlijk blijven bestaan. Rusland kan niet heel Oekraïne overnemen en richt zich nu op het veroveren van grondgebied in het oosten. Anderzijds is het onwaarschijnlijk dat de Russische strijdkrachten volledig zullen worden verslagen en van het gehele Oekraïense grondgebied zullen worden verdreven. Onderweg kunnen de partijen het eens worden over een staakt-het-vuren, maar een echte politieke regeling lijkt zeer onwaarschijnlijk. De verschillen tussen de twee partijen zijn veel te groot. Het Westen overweegt intussen een aanklacht wegens oorlogsmisdaden in te dienen, die, indien hij tegen Poetin en zijn bondgenoten wordt ingediend, hetzelfde effect zou hebben als een oproep tot “regimeverandering” in Rusland – iets wat de regering-Biden officieel heeft ontkend. Zelfs in de veronderstelling dat dergelijke beschuldigingen niet worden doorgezet, zou het Westen dan zijn doel opgeven om de territoriale integriteit van Oekraïne te herstellen op basis van de grenzen van voor 2014? Een compromis op dit punt is vrijwel zeker een conditio sine qua non voor een vredesregeling, maar er zijn geen aanwijzingen dat de Verenigde Staten bereid zouden zijn een dergelijk scenario te aanvaarden, en in dit stadium zijn er weinig aanwijzingen dat Europa daartoe bereid zou zijn.
Zelfs indien de politieke omstandigheden ongunstig lijken, is het van belang te specificeren hoe eerlijke voorwaarden voor de vredesregeling eruit zouden zien, indien wij de normen van het internationaal recht en zijn opvattingen over rechtvaardigheid als basis nemen voor een eerlijke regeling. Dit geeft mijns inziens voorrang aan het volgende beginsel: voor zover mogelijk mag geen enkel volk worden overgelaten aan de wettelijke soevereiniteit van degenen die het zelf haat of van wie het aan de haat zou zijn overgeleverd. Dit is gewoon een andere formulering van Wilsons beginsel van zelfbeschikking, aangezien mensen er in het algemeen niet voor zullen kiezen deel uit te maken van een staat waarin zij een verachte minderheid zijn of als tweederangsburgers worden behandeld.
Het argument voor territoriale verdeling op basis van bovengenoemd beginsel verschilt in wezen niet van het argument voor echtscheiding. Het is nooit de beste optie, maar soms is het de enige optie. In de lange periode tussen de stichting van de Verenigde Staten en de burgeroorlog waren de Amerikaanse leiders geobsedeerd door deze vraag, waarbij zij vaak hun toevlucht namen tot familiemetaforen. De Unie was als een huwelijk, zeiden ze. Als de partijen van elkaar vervreemd raakten, was het logische gevolg dat zij uit elkaar zouden gaan en ieder hun eigen weg zouden gaan. Opmerkelijk was dat een groot aantal mensen, zelfs nationalisten, toegaven dat de Unie niet met geweld bijeengehouden mocht en kon worden, net zo min als een echtgenoot of echtgenote het vertrek van de ander zou moeten verhinderen als zij totaal van elkaar vervreemd waren.
In de vooroorlogse Verenigde Staten was het echter zo dat wat in theorie of intuïtief aannemelijk leek, nooit in de praktijk kon worden gebracht. Bij het verwerpen van het vooruitzicht van een ‘vreedzame afscheiding’ in het Congres in 1850, merkte Daniel Webster op dat “we vandaag niet kunnen gaan zitten en een lijn trekken die zelfs vijf mannen in dit land tevreden zou stellen”. Hierdoor werd een vreedzame scheiding een spook: “Jouw ogen en de mijne zijn voorbestemd om dit wonder nooit te zien” , zei Webster. Lincoln, in zijn eerste inaugurele rede, gaf de beslissende vingerwijzing: “Een man en zijn vrouw kunnen elkaar uit de weg gaan,” zei hij, “maar wij kunnen dat niet. We zijn ofwel in een federale unie waar de wet regeert of in een anarchie waar geweld regeert. Het laatste zou ondraaglijk zijn, dus laat het het eerste zijn. Noordelijke voorstanders hebben altijd volgehouden dat het doel van de oorlog was om de basis te leggen voor een duurzame vrede.
De Amerikaanse burgeroorlog toont misschien aan dat er geen bemiddelende kracht bestaat tussen het wettelijke recht van een staat om zichzelf te handhaven en het recht van een zelfbepaald volk om zich in zelfbeschikking van die staat los te maken en zich daarvan af te scheiden. De blijvende glorie van de Amerikaanse Burgeroorlog voor het Noorden is dat het de bevrijding van slaven tot een oorlogsdoel maakte, maar latere ontwikkelingen wierpen veel Afro-Amerikanen in het Zuiden terug in een toestand die niet ver afstaat van hernieuwde slavernij. Het voorbeeld toont aan dat het conflict tussen het behoud van de staat en zelfbeschikking op zichzelf al “een harde noot is om te kraken”, vooral wanneer de universele rechten van de mens (het recht om vrij te zijn van slavernij) in de vergelijking worden betrokken. In dergelijke gevallen is het niet duidelijk welk beginsel in een bepaald geval voorrang kan of moet krijgen. Wat de gevallen moeilijk maakt, is dat elke oplossing onvermijdelijk het opgeven van een belangrijk beginsel of menselijke waarde lijkt in te houden.
Het Amerikaanse voorbeeld en andere kunnen aantonen dat de waarde van het recht op nationale zelfbeschikking niet absoluut is of door andere waarden kan worden overtroffen, maar dat doet niets af aan de intrinsieke waarde van dat beginsel. Wat “het volk” denkt telt, ook al komt het op sommigen over als verkeerd denken. Als men vrede wil verdragen, moet zoveel mogelijk niemand onderworpen zijn aan de soevereiniteit van mensen die hij haat of die hem haten.
De praktische obstakels op de weg naar de verwezenlijking van dit beginsel in Oost-Oekraïne mogen zeker niet worden onderschat. Mensen zijn zelden eensgezind in hun kijk op de dingen. De meerderheid moet dus beslissen. De echte vraag is hoe het gebied moet worden afgebakend waar het meerderheidsstandpunt moet prevaleren. Is de juiste jurisdictie die van de Volksrepubliek Donetsk of de Volksrepubliek Lugansk in het gebied waarover zij sinds 2014 de facto soevereiniteit hebben, of die van de grotere provincie Donbass, waarvan de twee volksrepublieken begin 2022 slechts ongeveer een derde uitmaakten? Er zijn ook praktische hinderpalen met betrekking tot het houden van een referendum: Met mensen verspreid door de oorlog, wie zou de kieslijsten opstellen? Wanneer moet de volksraadpleging plaatsvinden – vóór of na een verandering van de dominante strijdkrachten in het betrokken gebied? Wie zou kunnen of willen garanderen dat het referendum eerlijk verloopt?
Deze moeilijkheden zouden zich voordoen zelfs indien de partijen het in beginsel eens zouden zijn over bovengenoemd beginsel, namelijk dat geen enkel menselijk wezen zoveel mogelijk onderworpen mag zijn aan de soevereiniteit van mensen die hij haat of die hem haten. Maar zo’n overeenkomst is er niet. Als dat wel het geval zou zijn, zou het, gezien de bovengenoemde obstakels, waarschijnlijk nog steeds nodig zijn de zaak op te lossen via diplomatieke onderhandelingen in plaats van via referenda. In sommige gevallen moet een beperkte bevolkingsoverdracht zeker worden gegarandeerd, maar het is op zich wenselijk om te voorkomen dat mensen op grote schaal worden verplaatst. Belangstellenden moeten altijd de mogelijkheid krijgen de grens over te steken en het grondgebied van de andere staat binnen te komen en daar hoe dan ook staatsburger te worden. Westerse waarnemers die de verdrijving van Oekraïners door oorlog betreuren, mogen niet onverschillig staan tegenover het lot van 6 miljoen mensen op de Krim en in de Donbass die niet door Kiev geregeerd willen worden. Een prominente Amerikaanse columnist stelt dat het Westen Oekraïne moet steunen “met de beste wapens en training als het het Russische leger van elke centimeter van zijn grondgebied wil verdrijven”. Wat gebeurt er dan met de mensen die daar wonen?
Een van de redenen waarom een politieke regeling zo ver weg is, is dat het Westen het beginsel van zelfbeschikking afwijst als basis voor onderhandelingen, en daarmee een echt vredesverdrag waarin de sancties worden opgeheven en een nieuwe status-quo wordt gecreëerd waaraan de partijen zich committeren. Het standpunt van het Westen is dat het gebruik van geweld Poetin geen voordeel mag opleveren, maar dat hij een beslissende nederlaag moet lijden. Het Westen houdt in 2022 nog even sterk vast aan dit standpunt als in de periode van 2014 tot 2022. Het is geen jota afgeweken van zijn standpunt dat de Russische annexatie van de Krim moet worden veroordeeld. Hij ziet het conflict uitsluitend in termen van Russische agressie en erkent niet dat het recht op zelfbeschikking ook geldt voor Oekraïners van Russische afkomst en voor de Russischtaligen van Oekraïne in het algemeen.
De onvoorwaardelijke verdediging door het Westen van de territoriale integriteit in Oekraïne moet ook worden gezien tegen de achtergrond van zijn eigen flagrante schending van de territoriale integriteit in de wereldwijde oorlog tegen het terrorisme. Bij alle ontzetting die de Verenigde Staten uitspreken over de schending door Rusland van de territoriale integriteit van Oekraïne, is het van belang eraan te herinneren hoe Rusland dit beginsel in de loop van twee decennia heeft geschonden in Irak, Libië en Syrië. De schending in Syrië is bijzonder opmerkelijk omdat zij nog steeds voortduurt. De Verenigde Staten en het Westen hebben de veelvuldige schendingen van de territoriale integriteit van Syrië in het afgelopen decennium afgedaan als incidenteel. Nog vóór de Syrische revolutie van 2011 had Israël de Golanhoogte geannexeerd (wat de regering-Trump in 2019 goedkeurde, maar vrijwel geen enkele andere staat deed). Na de Arabische lente hebben de Verenigde Staten, Turkije en tal van andere mogendheden de territoriale integriteit van Syrië zonder pardon geschonden. Dat doen ze nog steeds.
Opmerkelijk is ook het arbitraire standpunt dat de Verenigde Staten hebben ingenomen over de territoriale integriteit in Oekraïne, in tegenstelling tot het standpunt dat zij hebben ingenomen over de conflicten in Kosovo en Zuid-Sudan. Waarom deze provincies recht zouden hebben op afscheiding of revolutie maar de Krim niet, is niet uitgelegd door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.
In het geval van Oekraïne is het onredelijk om zelfbeschikking uit te sluiten als een beginsel van vredesstichting. Het lijdt geen twijfel dat strategische en economische factoren dit beginsel in sommige opzichten kunnen relativeren, zoals is gebeurd in de vredesverdragen na de Eerste Wereldoorlog, maar het moet een fundamenteel criterium blijven voor een rechtvaardige vrede. Het zelfbeschikkingsrecht is het hogere beginsel dan territoriale integriteit, omdat het elk volk gelijke rechten geeft bij de fundamentele vraag wie het moet regeren. Tegelijkertijd lijkt het echter vrijwel zeker dat dit beginsel door het Westen zal worden verworpen. Als een regeling wordt gezien als een “beloning voor Poetin” of als voordelig voor hem kan worden beschouwd, zal er ongetwijfeld hevig verzet komen van het westerse establishment van buitenlands beleid. Het voorstel dat de twee volkeren van Oekraïne gelijke rechten moeten hebben, stuit op verzet van Washington en zijn bondgenoten. Het is ook niet duidelijk of Rusland dit vandaag aanvaardt, hoewel het dat ooit wel deed. Deze houdingen vormen een formidabel obstakel voor elke vreedzame oplossing.
De onoverbrugbare leemten die er bestaan op het gebied van de vredesbeginselen doen vermoeden dat een diplomatieke oplossing nog ver weg is. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de gepastheid en de legitimiteit van de reactie van het Westen op de oorlog van Poetin.
Het antwoord van het Westen in recht en ethiek
Het Westen heeft tot dusver op twee manieren gereageerd op de schending van het internationale recht door Rusland. De ene is militaire hulp aan de Oekraïense strijdkrachten; de andere is een reeks draconische economische sancties die neerkomen op een totale economische oorlog tegen Rusland (engl: Total Economic War Against Russia – TEWAR).
Uit de hier uiteengezette beginselen blijkt dat de VS en hun bondgenoten het volste recht hebben wapens te leveren aan de Oekraïense weerstand om hun land te verdedigen. De uitoefening van dit recht doet echter een andere vraag rijzen, aangezien de wijsheid van een dergelijk besluit – indien het nog verder wordt doorgedreven – om twee redenen twijfelachtig is.
Ten eerste, voor zover dergelijke leveringen neerkomen op een oprechte bedoeling om de uitkomst van de oorlog beslissend te wijzigen, komen zij dicht in de buurt van daadwerkelijke interventie. Indien zij worden ondernomen om Rusland uit de Donbass en de Krim te verdrijven, vergroten dergelijke inspanningen het risico van een oorlog van de VS met Rusland. Dit is niet alleen gevaarlijk voor de betrokken partijen, maar voor de hele wereld. Er is noch het recht noch de plicht om dat te doen; het is ook onverenigbaar met het nationale belang van Amerika en met het belang van de wereld. Een koers die een regelrechte oorlog zou inhouden, zou vooral de zware verantwoordelijkheid doen vervagen die de bezitters van massavernietigingswapens dragen.
Een tweede potentieel nadeel van deze strategie is dat zij Oekraïne in een onbestuurbaar en onproductief kadaver zou kunnen veranderen. Als dit de enige manier is om van Rusland af te komen, zou men de kosten als “de moeite waard” kunnen beoordelen, maar het is niet duidelijk of de enige manier om Poetin uit het grootste deel van Oekraïne te verdrijven inhoudt dat deze plaatsen met de grond gelijk worden gemaakt. Als de oorlog van Poetin door de bevolking van Oost-Oekraïne als een grove agressie zou worden opgevat, zou Rusland grote moeite hebben om daar te blijven en een vijandige bevolking te besturen. De basis van een vredesakkoord die hier wordt bepleit zou zowel de Russische als de Oekraïense doelstellingen aan banden leggen.
Hoewel het instinct van het nationale veiligheidsapparaat en de publieke opinie in de Verenigde Staten is om Poetin en het Russische volk zware kosten op te leggen, is het geen onredelijk gevoel om ineen te krimpen bij de vernietiging die plaatsvindt en om te twijfelen aan de bereidheid van buitenstaanders om Oekraïne op lange termijn weer op te bouwen. Hoe minder vernietiging en verlies van levens, hoe beter. Dit is de conclusie van humanitaire overwegingen op basis van het internationaal recht in burgerlijke conflicten.
Dit is echter niet het instinct van de Oekraïense regering. De Oekraïners willen vechten voor hun politieke onafhankelijkheid en territoriale integriteit, en zij willen daarbij de hulp van het Westen. Juridisch kan hiertegen geen bezwaar worden gemaakt, maar de immense omvang van deze steun brengt een aantal ernstige gevaren met zich mee. De onwil van de VS om grenzen te stellen aan Oekraïense doelwitten wijst op een verdere koers die het gevaar van escalatie vanuit Rusland doet toenemen. Het Amerikaanse leger beweert niet te weten wat er met de wapens zal gebeuren zodra zij de grens van Oekraïne met het Westen zijn overgestoken. In de mist van de oorlog is het onduidelijk of deze voorraden een Oekraïense poging om Rusland uit de Donbass en de Krim te verdrijven, zullen ondersteunen, gebruikt zullen worden om verdere Russische agressie tegen te gaan (bijv. tegen Odessa), of dat ze in handen van rovers of die van de vijand terecht zullen komen. De middelen lijken het doel te bepalen en niet het doel de te gebruiken middelen. Dit is in verschillende opzichten waar. Ten eerste, leveringen van militaire goederen in plaats van een duidelijke formulering van oorlogsdoelen. Ten tweede is het beleid erop gericht de Oekraïners te gebruiken als een middel om de Russen te verslaan, terwijl het onze werkelijke plicht als buitenstaanders is Oekraïne te zien als een doel op zich, niet als een middel om een doel te bereiken. Het is moeilijk in te zien hoe de langetermijnbelangen van Oekraïne gediend zijn met het veranderen van het land in Afghanistan, maar misschien weten de voorstanders van dit beleid wel beter.
De door de Verenigde Staten en het Westen opgelegde economische sancties zijn uit juridisch oogpunt veel aanvechtbaarder. De westerse staten, in dit geval werkelijk een associatie van westerse staten, hebben wel degelijk het recht om zichzelf lasten op te leggen om de Russen schade te berokkenen. In werkelijkheid zijn zij echter veel verder gegaan dan dat. Zij hebben een heffing opgelegd aan de hele wereld. De omvang van deze kosten is een kwestie die intensief zal moeten worden onderzocht. Vermoedelijk zullen de kosten vrij hoog zijn, gezien de torenhoge en binnenkort onbetaalbare prijzen van voedsel, energie en industriële metalen. Dit verhoogt ook de kans op werkloosheid als gevolg van de verstoring van de toeleveringsketens. In tegenstelling tot normale heffingen int het Westen geen geld van zijn belastingplichtigen, maar legt het hen niet-transparante kosten op die zij moeten dragen. In tegenstelling tot de belastingen in het Westen, zijn deze niet progressief maar regressief. Degenen in de marge – één tot twee miljard mensen, voornamelijk in het Zuiden van de wereld – zullen het hardst worden getroffen.
De nieuwe slogan in het zwartepietenspel is dat dit nu juist de grimmige gevolgen zijn van Ruslands invasie in Oekraïne. Dit is gedeeltelijk waar, maar ook misleidend. Het is waar dat de oorlog heeft geleid tot aanzienlijke onderbrekingen in de aanvoer voor importeurs die afhankelijk zijn van voedsel en meststoffen uit Rusland en Oekraïne. Maar de economische oorlog verlengt de anders tijdelijke schokken die door de oorlog zijn veroorzaakt en belooft ze permanent te maken. Dit geldt vooral wanneer de hele wereld in dienst wordt gesteld van de voorgewende pogingen om de Russische economie met sancties te gronde te richten en de daardoor zelf geleden schade op de koop toe te nemen.
Er is geen enkele aanwijzing dat de regering Biden ernstig heeft nagedacht over de gevolgen van haar economische oorlog voordat zij die begon. De regering, bijna unaniem gesteund door het Congres en de Blob, ging er eenvoudigweg van uit dat het Westen sterk genoeg zou zijn om de kosten te dragen en te winnen. Of deze veronderstelling juist is, is een belangrijke vraag, maar het is niet de enige belangrijke vraag. De andere vraag is of het Westen het recht heeft deze wurgbelasting te heffen op de rest van de wereld. Er is geen reden om aan te nemen dat dat wel zo is. Dertig jaar lang heeft de niet-westerse wereld de legitimiteit van unilaterale of secundaire sancties verworpen.
Het Westen doet alsof het een strijdende mensheid naar de vrijheid leidt, maar het heeft het vermogen verloren om naar de mensen te luisteren. Het ziet zichzelf als een trouwe volger van multilaterale normen, maar heeft er geen moeite mee wetgeving op te stellen voor zeven-achtste van de mensheid zonder deze ook maar in het minst te raadplegen. Het ergste is dat de minachting voor buitenlandse ideeën waarschijnlijk zal voortduren en de wereld in de richting zal duwen van een welvaartsvernietigende de-globalisering met alle negatieve gevolgen van dien. Het enige dat deze sombere vooruitzichten zou kunnen opheffen is een vredesverdrag over Oekraïne. Om de hierboven uiteengezette redenen lijkt dit een onwaarschijnlijke mogelijkheid. Het is een tragische impasse – een situatie die gegarandeerd in het hele Zuiden woedende verontwaardiging zal oproepen, maar waaruit het Westen zich niet lijkt te kunnen terugtrekken.
De TEWAR (Total Economic War Against Russia) is de vierde keer sinds de Tweede Wereldoorlog dat de Verenigde Staten pogen de krachten van de wereld tegen agressie te bundelen. Korea in 1950, Vietnam in 1965 en Irak in 1991 zijn de drie belangrijkste eerdere gevallen. In geen van de gevallen hebben de Verenigde Staten sancties opgelegd die vergelijkbaar zijn met de sancties tegen Rusland. Zij hebben niet getracht de handel van neutrale staten in de Derde Wereld te beperken. In feite was het algemene effect van de acties van de VS, vooral in Korea en Vietnam, een klassieke Keynesiaanse stimulans voor de economische ontwikkeling in de onmiddellijke omgeving, omdat de Amerikanen kwistig uitgaven deden. Deze uitgaven in 1950 deden Japan’s “ommekeer” van 1948 herleven en vormden de aanzet tot Japan’s naoorlogse “herstel”. De “Vier Tijgers” hebben van Vietnam geprofiteerd. In Oekraïne betekent de nulsombenadering van het Westen echter geen materieel voordeel en veel materieel nadeel voor anderen. De hele inspanning van de VS komt neer op het dreigen anderen pijn te doen als zij niet in de pas lopen – alleen stok en geen wortel. Dit staat in direct contrast met China’s benadering van het Zuiden.
Het op deze basis benaderen van het Zuiden is het toppunt van dwaasheid, de voorbode van het verliezen van invloed in deze regio’s. In zijn boek “Clash of Civilisations” schreef Samuel Huntington hoe de late twintigste eeuw “floreerde in de wijdverbreide en bekrompen opvatting dat de Europese beschaving van het Westen nu de universele beschaving van de wereld zou zijn”. Deze verwaandheid is vandaag de dag in volle bloei, maar de toekomst zal waarschijnlijk een andere morele afrekening brengen.
Conclusie: recht als praktische rede.
In dit essay is betoogd dat de in het klassieke internationale recht gewortelde redeneerstructuur ons helpt het grote conflict over Oekraïne, dat nu de hele wereld dreigt te overspoelen, in goede banen te leiden. Soevereiniteit heeft twee kanten in de wet, niet slechts één. Terwijl het Westen zich uitsluitend richt op territoriale integriteit, kan het conflict in Oekraïne noch goed worden begrepen, noch vreedzaam worden opgelost zonder zorgvuldige aandacht voor zelfbeschikking.
In de huidige crisis komen noch de Verenigde Staten noch Rusland ongeschonden uit hun confrontatie met het internationale recht. Beide staten hebben in Oekraïne een beleid gevoerd dat in strijd is met de wet. De Verenigde Staten hebben zich in de eerste plaats schuldig gemaakt – met name door in 2014 op schandalige wijze een ongrondwettelijke revolutie in Oekraïne te steunen en vervolgens door niet te aanvaarden, als basis voor vredesonderhandelingen, dat zowel de Krim als de Donbass zeggenschap moeten hebben over hun eigen lot. De invasie van Rusland in 2022 doet het vanuit juridisch oogpunt niet beter. Het schendt het recht van Oekraïne op nationale zelfbeschikking.
In het licht van deze twee onrechtvaardigheden heb ik als uitgangspunt voor het tot stand brengen van vrede een versie van het beginsel van zelfbeschikking vooropgesteld – dat, voor zover mogelijk, niemand onderworpen mag zijn aan de soevereiniteit van mensen die hen haten of die zij haten. Dit beginsel zou ook een grens moeten stellen aan de militaire doelstellingen die de Verenigde Staten en het Westen in Oekraïne nastreven. Het is zowel gevaarlijk als onrechtvaardig om het herstel van de territoriale integriteit van Oekraïne – de herovering van de Krim en de Donbass – tot het hoofddoel van de Verenigde Staten in oorlogstijd te maken, en het is volslagen dwaas om die beslissing volledig aan de Oekraïners over te laten, zoals minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken heeft beloofd te zullen doen. Als er al een regeling moet komen, dan moet die gebaseerd zijn op de respectieve rechten van de twee volkeren die het gebied bewonen en die steeds meer van elkaar vervreemd raken. “Eén kant neemt alles” kan niet de basis zijn van een vredesverdrag. Het is eerder het recept voor oorlog tussen kernmachten.
Wanneer ik een beroep doe op het internationaal recht, zou men mij ervan kunnen beschuldigen een beroep te doen op een fantoom, omdat er in de publieke opinie geen vast concept bestaat van wat het internationaal recht betekent of vereist. Het is drastisch veranderd in het unipolaire tijdperk. Ik bedoel met internationaal recht het recht van het Handvest van de Verenigde Naties, of wat men pluralisme of Handvest-liberalisme noemt. In de dertig jaar na het einde van de Koude Oorlog werd deze oudere opvatting verdrongen door een nieuwe reeks zogenaamd juridische normen die werden gebruikt om allerlei Amerikaanse interventies te rechtvaardigen (waarvoor altijd de territoriale integriteit van andere staten moest worden geschonden). De Verenigde Staten beriepen zich op het internationaal recht, en inderdaad werd het internationaal recht in veel kringen gezien als een rechtvaardiging voor interventie. Deze grote paradigmaverschuiving betekende echter ook een grote ommekeer, omdat de oude wet in de kern een belemmering voor interventie was. Krachtens deze wet dienen staten “zich in hun internationale betrekkingen te onthouden van dreiging met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van enige staat”.
Deze nieuwe interventionistische doctrines, die zich beriepen op in het Westen ontwikkelde regels, hebben nooit het Handvest van de Verenigde Naties verdrongen als wet voor de planeet Aarde; zij waren meer schijnwet dan echte wet, maar wie zal het zeggen? Het publiek en het establishment van de buitenlandse politiek van het Westen, die zich niet in de materie hadden verdiept, konden niet uitmaken wat echt en wat onecht was wanneer zij naar het internationaal recht verwezen. De oudere wet, de wet die interventie in de weg staat, is de wet waarop wij ons moeten concentreren. Het is de wet van het VN-Handvest, de verre erfgenaam van het natuurrecht en het volkenrecht. Het is de wet die gelijke rechten toekent aan alle volkeren van de aarde. Deze wet biedt een weg naar praktische wijsheid, d.w.z. een manier om zowel belangen te beschermen als normen te respecteren. Politieke leiders die de wet aan hun laars lappen, doen dat altijd in de overtuiging dat zij er zonder kleerscheuren vanaf zullen komen, hoewel zij zichzelf meestal in veel grotere problemen brengen omdat zij zich vergissen ten aanzien van de werkelijke belangen van hun staat.
Er zijn veel voorbeelden van dergelijke praktijken in de geschiedenis die we onderzocht hebben. Erkenning van de voordelen van neutraliteit als bescherming van Oekraïne tegen gevaar is zo’n idee. Eerbiediging van het constitutionalisme als verbod op steun aan een binnenlandse revolutie is een tweede, en eerbiediging van het beginsel van zelfbeschikking wanneer een natie in anarchie of oorlog vervalt is een derde. De erkenning van het beginsel dat in een wereld van vele naties, één natie niet kan pretenderen de opperste scheidsrechter te zijn bij het invullen van deze juridische en ethische waarheden. Sommigen zullen ze afdoen als hersenspinsels; in werkelijkheid zijn ze uiterst nuttig.
De Verenigde Staten hielden niet van de leer van de oude wet. Zij namen een andere weg en overtraden hen. Het zou verstandiger zijn geweest te buigen voor de basiswijsheid ervan. Dit zou de wereld een hoop ellende bespaard hebben.
Over de auteur van deze analyse:
David C. Hendrickson is Senior Fellow aan het Institute for Peace & Diplomacy, Professor Emeritus in de Politieke Wetenschappen aan het Colorado College en Voorzitter van de John Quincy Adams Society. Hij is de auteur van acht boeken, waaronder Republic in Peril: American Empire and the Liberal Tradition, (Oxford, 2018). Zijn website is www.davidhendrickson.org.
Over de organisatie die deze analyse heeft gepubliceerd:
Het “Institute for Peace & Diplomacy” (IPD) is een Noord-Amerikaanse denktank voor internationale aangelegenheden zonder winstoogmerk, met twee partijen, die actief is in de Verenigde Staten en Canada en zich toelegt op het bevorderen van dialoog, diplomatie, voorzichtig realisme en de beginselen van militaire terughoudendheid, die volgens ons de vier hoekstenen zijn van duurzame vrede in een steeds complexer en dynamischer internationaal systeem. De website van deze organisatie is www. peacediplomacy.org.
Een vertaling in het Duits werd verzorgd door Berchtold Moser. Klik hier voor de Duitse vertaling inclusief voetnoten.
Klik hier voor de originele Engelse tekst op het internet inclusief voetnoten, klik hier voor het origineel als PDF.
Beveel dit artikel aan bij anderen!
Topfoto: Zicht op het parlement – Verkhova Rada – in Kiev, in het midden vooraan president Volodymyr Selenskyj (Foto Presidentieel Bureau van Oekraïne)