Bron:Álvaro García Linera 
geïnterviewd door Florencia Oroz en Martín Mosquera
Jacobin 16 april 2021
amerika21 4 juni 2021 ~~~ 

Een regering kan alleen een radicale weg inslaan als de samenleving daarop aandringt, aldus voormalig vicepresident Álvaro García Liner

In dit interview met Jacobin vertelt de voormalige vice-president van Bolivia hoe een linkse regering rechtse staatsgrepen kan verijdelen, de macht van de monopolies kan breken en de weg kan effenen voor een democratisch socialisme.

Álvaro García Linera is een van de meest vooraanstaande intellectuelen van Latijns-Amerika, en tevens een van de meest ervaren politieke actoren van de regio. Tijdens zijn 14 jaar in de plurinationale regering van Bolivia was hij niet alleen verantwoordelijk voor het vormgeven van de politieke strategie van Evo Morales, maar legde hij ook de theoretische grondslagen van de regeringspartij Movimiento al Socialismo (MAS).

In de jaren tachtig behoorde García Linera tot de leiders van de marxistische guerrillabeweging Ejército Guerrillero Túpac Katari (EGTK). Vanwege zijn politieke activiteiten bracht hij een groot deel van zijn intellectueel vormende jaren achter de tralies door: Terwijl hij een gevangenisstraf van vijf jaar uitzat wegens zijn vermeende betrokkenheid bij een gewapende opstand tegen de regering van Jaime Paz Zamora, wijdde hij zich aan de studie van het marxisme en schreef hij het boek Forma Valor Y Forma Comunidad (De waardevorm en de gemeenschapsvorm), dat sindsdien een klassieker is geworden.

García Linera’s intellectuele invloeden zijn talrijk: marxisme en indigenismo het autonomistische gedachtegoed van Antonio Negri en het democratisch socialisme van Nicos Poulantzas. Hij wordt beschouwd als een van de meest originele hedenaagse denkers aan de linkerzijde – in Latijns-Amerika en daarbuiten.

Alvorens terug te keren naar Bolivia om de inauguratie van zijn partijgenoot Luis Arce tot president bij te wonen, zat García Linera in Buenos Aires aan tafel met Jacobin América Latina voor een diepgaand gesprek – over de lessen van de staatsgreep van 2019, de toestand van progressieve regeringen in Latijns-Amerika, en de beste politieke strategie om de weg vrij te maken voor een socialistische toekomst.

Het afgelopen jaar is zeer bewogen geweest voor Bolivia – beginnend met de rechtse staatsgreep in november 2019 en eindigend met de hernieuwde linkse verkiezingsoverwinning in oktober 2020. In uw analyse van de staatsgreep benadrukte u de rol van de “traditionele middenklasse” – in tegenstelling tot de nieuwe middenklasse die is ontstaan onder de MAS-regering. In hoeverre is uw oorspronkelijke lezing bevestigd of veranderd door verdere ontwikkelingen?

Allereerst is het belangrijk op te merken dat staatsgrepen altijd samenzweerderige complotten van enkelen zijn, maar dat zij alleen kunnen slagen als de externe factoren juist zijn. Een staatsgreep heeft alleen kans van slagen als een deel van de samenleving bereid is te breken met de grondwettelijke orde en de democratie.

De samenzweerders die verantwoordelijk waren voor de staatsgreep van 2019 bestonden uit militaire en politiegeneraals, zakenlieden die officieren en troepencommandanten omkochten, Luis Almagro van de Organisatie van Amerikaanse Staten, het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS, sommige leden van de katholieke kerk, en zelfs voormalige presidenten. Deze kerngroep verzamelde en orkestreerde de nodige krachten om de staatsgreep uit te voeren.

Maar de staatsgreep kwam niet uit het niets: in de afgelopen vier jaar hebben we gezien dat een steeds groter segment van de samenleving zich boos tegen de democratie heeft gekeerd – en dat was, zoals u zei, de traditionele Boliviaanse middenklasse. Door racistische uitlatingen te verspreiden op de sociale media en via andere kanalen, hebben zij een klimaat van geweld geschapen dat uiteindelijk een gewapende, autoritaire omverwerping heeft aangemoedigd.

Dat was mijn beoordeling van de staatsgreep op dat moment, en ik blijf nog steeds bij die beoordeling. Omdat ik geen andere samenhangende theorie ken die zowel de staatsgreep als wat ervoor en erna gebeurde kan verklaren.

En dit maatschappelijke blok is nog steeds aanwezig in de Boliviaanse publieke sfeer. Toen de resultaten van de verkiezingen van 2020 bekend werden, trokken zij opnieuw naar # buiten de militaire kazernes om tot een nieuwe staatsgreep op te roepen. In hun kranten en netwerken beweerden zij dat er verkiezingsfraude was gepleegd – uiteraard zonder enig bewijs. Voor hen is het gewoon dit: als de “Indianen” winnen, moet het wel bedrog zijn geweest. Maar zij verloren, en zij zullen blijven verliezen – omdat zij een minderheid zijn, en een decadente minderheid.

Het verbaasde velen dat de staatsgreep niet op groter verzet stuitte van de MAS-regering en de bevolking. Was dit een herhaling van de fout van Salvador Allende, die ook de “neutraliteit van de strijdkrachten” overschatte? Met andere woorden, er zullen altijd rechtse staatsgrepen tegen linkse regeringen zijn – hoe kunnen we dergelijke samenzweerderige acties in de toekomst effectief tegengaan?

Wat in november 2019 gebeurde, was de militaire nederlaag van een politiek project van het volk. Conservatieve troepen werden gemobiliseerd om steden en gebieden te bezetten. De MAS-regering beantwoordde deze poging zonder #dwangmaatregelen#repressie#; in plaats daarvan probeerde zij collectieve acties te bevorderen die als golfbrekers zouden fungeren tegen de demonstraties van rechts. We hoopten dat ze op zouden houden.

Ons antwoord was een politiek antwoord – en als de gebeurtenissen op het politieke vlak waren gebleven, hadden we gewonnen. Maar wij hadden er geen rekening mee gehouden – en dit was onze grote fout – dat de ultraconservatieven de strijdkrachten met grote sommen geld zouden omkopen. Dat was de nieuwigheid van 2019. In 2008, toen zij probeerden een staatsgreep te plegen, hebben wij twee tactieken gevolgd: ten eerste hebben wij geprobeerd deze krachten politiek te isoleren totdat zij uiteindelijk waren afgemat, en ten tweede hebben wij opgeroepen tot een massale sociale mobilisatie om hen te overweldigen. Maar deze keer, voordat we ze politiek konden verzwakken, hadden de conservatieven het leger en de politie al aan hun kant getrokken.

Toen zij besloten de militaire weg in te slaan, hadden wij twee opties: of wij zouden de bevolking mobiliseren om de confrontatie met de politie en het leger aan te gaan – of niet. Die beslissing ligt bij de president, en hij zei: “Ik zal mijn kameraden niet de dood in sturen.” Het was een bewuste beslissing, gebaseerd op een morele overtuiging. Theoretisch hadden we een open confrontatie kunnen aangaan, maar praktisch gezien zouden er zware verliezen zijn gevallen, veel mensen zouden zijn omgekomen. Dus besloten we niet te mobiliseren, en de president besloot in plaats daarvan af te treden.

De traditionele middenklasse, die zich bedreigd voelt door de opkomst van een nieuwe populaire en autochtone middenklasse, is niet bij vakbonden aangesloten, maar zij heeft haar eigen structuren in de vorm van buurtgroepen en voetbalclubs, en haar eigen netwerken op de scholen en universiteiten. Maar onze regering had geen mechanismen om met deze structuren in dialoog te treden en ze politiek te neutraliseren.

Dat is de eerste les: we moeten de onderliggende oorzaken aanpakken die deze groepen ertoe brengen af te glijden naar fascisme – maar zonder terug te vallen op het gelijkheidsbeleid. Als we ons terugtrekken op het gebied van sociale rechtvaardigheid en de rechten van de inheemse bevolking, dan kunnen we ons in feite geen progressieve regering meer noemen. Wat we wel kunnen doen, is ons beleid van sociale mobiliteit voor de volksklassen handhaven en tegelijkertijd de traditionele middenklasse aanspreken om hun politieke #verschansing in het ultraconservatisme te ontmantelen.

De kwestie van politie en leger is ingewikkelder. Je zult nooit een rijke zakenman stoppen om ze om te kopen met miljoenen dollars. Het leger is een onderdeel van de staat, en het heeft zijn eigen dynamiek. Maar de politiek moet in staat zijn deze dynamiek te beïnvloeden door de instelling van het leger te respecteren, maar tegelijkertijd invloed uit te oefenen op de opleiding van de soldaten om een esprit de corps te creëren dat minder openstaat voor steekpenningen en in plaats daarvan solidariteit toont met de belangen van de bevolking. Met andere woorden, je moet de klasse samenstelling van de strijdkrachten veranderen.

Tot op zekere hoogte sloten ook de militairen zich pas bij de staatsgreep aan nadat enkele dagen waren verstreken en er geen brede tegenmobilisatie had plaatsgevonden. Het leek op dat moment geen groot probleem – we hadden in voorgaande jaren al veel soortgelijke pogingen gezien. Maar dat is het punt: in situaties als deze, kun je niet vertrouwen op je eigen ervaring. Wanneer zakenlieden samenspannen met militaire generaals en de conservatief ingestelde traditionele middenklasse hen steunt, moet je dit onmiddellijk tegengaan met massale sociale mobilisatie.

Dit is niet alleen een leerproces van de intellectuelen, de regering of een kandidaat, maar vooral een sociaal leerproces: achterdochtig zijn en in beweging komen om te verdedigen waar je voor hebt gevochten. En dat er dit leerproces is geweest, hebben we gezien in augustus 2020, toen aanhangers van de MAS demonstreerden en wegen blokkeerden om te voorkomen dat de nieuwe verkiezingen door de regering van de putschisten zouden worden uitgesteld. Toen MAS zich tot de mensen en de maatschappelijke organisaties wendde, wisten zij wat hen te doen stond. Zij wisten dat zij politieke macht konden uitoefenen door middel van territoriale controle, ondanks de repressie van de regering, het leger en de politie.

De laatste keer dat zij dat hadden gedaan was in 2000 – het was niet nodig in 2005, het was niet nodg in 2008, het was niet nodig in 2009. Het zou in 2019 nodig zijn geweest, maar de ervaring was sindsdien verloren gegaan. Toen, in augustus 2020, was territoriale controle opnieuw de bron van onze kracht. De praktische en tactische kennis van de samenleving was weer tot leven gekomen, en dit voorkwam een bloedbad of een nieuwe militaire operatie door de coupplegers.

Dit soort collectieve kennis moet worden uitgebreid en bestendigd. Het gaat niet zozeer om specifiek militaire kwesties, maar veeleer om de vraag hoe men zich door collectieve actie tegen gewapend geweld kan verzetten. In een land als Bolivia, met een grote plattelandsbevolking en weinig georganiseerd industrieel proletariaat, hebben de mensen deze manier gevonden om op hun eigen manier macht uit te oefenen. Wij moeten deze strategie uitbreiden en verbeteren als wij in de toekomst door militairen en politie geleide staatsgrepen willen voorkomen.

Hoe beoordeelt u de huidige politieke situatie in Latijns-Amerika? Het lijkt erop dat er een “nieuwe progressieve cyclus” aan de gang is, maar die lijkt veel gematigder en meer verzoenend dan de vorige. Bent u het eens met deze beoordeling?

Ik spreek liever van golven dan van cycli: het woord “cyclus” impliceert determinisme, terwijl “golf” iets dynamischer impliceert. Dat revoluties in golven verlopen had Marx al in 1848 gezien.

Deze nieuwe golf kan en zal geen herhaling zijn van de vorige, en wel om verschillende redenen. De race om de grondstoffen is voorbij en de economie is de laatste jaren in een recessie terechtgekomen die haar weerga niet kent. En niet alleen de omstandigheden zijn anders, maar ook de mensen en de leiders. Misschien wel de ernstigste verandering betreft echter onze politieke tegenstanders: in tegenstelling tot de jaren van 2005 tot 2015, toen rechts door de progressieve golf werd overrompeld en geen antwoorden paraat had, hebben zij er nu een gevonden – een geïmproviseerd en kortzichtig antwoord, maar toch: hun antwoord is een antidemocratisch, gewelddadig, misogynistisch, racistisch en ultraconservatief neoliberalisme.

Vandaag is links versplinterd, maar rechts ook. De twee partijen zullen nog enige tijd met elkaar blijven worstelen – soms zullen zij nederlagen lijden, soms zullen zij overwinningen behalen. Het is dus een vergissing te veronderstellen dat wij gewoon kunnen terugkeren naar de oude stabiliteit en de eerder tot stand gebrachte progressieve consensus. In de politiek zijn alle overwinningen tijdelijk.

Naar mijn mening leven we op dit moment in een soort #limbo. We missen een horizon. Minuten gaan voorbij, fysieke tijd gaat door – maar sociale tijd staat stil omdat we geen bestemming hebben om naar toe te streven. Wij zijn gedesoriënteerd omdat alles onzeker is: of men morgen nog een baan zal hebben, of er nog een pandemie komt, enzovoort. Niemand kan voorspellen wat er over een jaar zal zijn.

Onder deze omstandigheden wordt de politiek tactisch zeer intens, maar tegelijkertijd strategisch zeer onbepaald. Tactisch gezien gebeurde in Bolivia in één jaar wat in andere omstandigheden tien jaar zou hebben geduurd. In Argentinië was een conservatieve episode die begon met de verkiezing van Mauricio Macri, en die 14 jaar had kunnen duren, na slechts vier jaar voorbij. En of de huidige progressieve episode daar langer dan vier jaar zal duren, kan niemand zeggen. Hetzelfde geldt voor Bolivia: wie kan uitsluiten dat onze tijd over twee, vier of zes jaar voorbij zal zijn?

Deze strategische onzekerheid is ook een nieuw element waarmee de huidige progressieve golf moet omgaan. In 2005 leek onze beweging, bij gebrek aan enige conservatieve reactie, de definitieve vervanger van het neoliberalisme te zijn. Maar vandaag is zij niet de enige die aan zet is – er is ook een ultra-conservatieve beweging.

In zekere zin heeft het lot van Donald Trump de grenzen duidelijk gemaakt van een politiek discours dat door haat wordt gedreven. Het conservatieve neoliberalisme is een lapmiddel – maar vandaag de dag zijn alle beschikbare politieke projecten lapmiddelen. Te midden van een dergelijke chaos is het belangrijk dat links zichzelf evalueert, probeert zijn zwakheden te overwinnen, en voortbouwt op wat het in het verleden goed heeft gedaan.

Dus of dit een nieuwe cyclus is of dat de vorige cyclus kan worden herhaald, is de verkeerde vraag. Onder de huidige chaotische omstandigheden zijn de vooruitzichten voor een vooruitstrevend project afhankelijk van twee factoren. Het eerste heb ik reeds genoemd: wil een links project kans van slagen hebben, dan moet er een basis zijn voor collectieve actie. Het tweede is dat het een project van het volk moet zijn, en niet alleen een project voor het volk.

In Bolivia hebben we gezien dat er staatsgrepen en tijdelijke tegenslagen kunnen zijn, maar zolang de regering van de inheemse bevolking een project is van de #subalterne klassen, zal zij uiteindelijk winnen – omdat zij dan een onuitputtelijke historische drive heeft waarmee zij de moeilijkste omstandigheden te boven kan komen. Dit betekent niet dat men geen fouten meer zal maken, zolang men maar het juiste bewustzijn heeft. Men zal problemen blijven hebben en er zal tactisch wanbeheer blijven zijn. Maar zolang men zich ervan bewust is dat dit project aan het volk toebehoort, dat dit hun organisatie is en hun vermogen om over hun eigen toekomst te beslissen, kunnen onze vijanden zoveel hindernissen opwerpen. Uiteindelijk zal de beweging altijd in staat zijn ze te overwinnen.

Er wordt reeds lang gediscussieerd over de vraag hoe de regeringen in Latijns-Amerika moeten reageren wanneer de heersende klasse in het offensief gaat. Komt het noodzakelijkerwijs neer op het doen van concessies? Of zou het integendeel nodig zijn het conflict te laten escaleren en te proberen de bourgeoisie van haar politieke en sociale macht te beroven?

De vraag hoe om te gaan met de oligarchie is zeer complex. Revoluties die met militaire middelen tot stand kwamen, hoefden deze vraag nooit te stellen – de militaire overwinning regelt de zaak door eenvoudigweg de oligarchie te ontbinden. Anderzijds, wanneer het gaat om een politieke transformatie door middel van democratische verkiezingen, begeleidt de kwestie van de coëxistentie met de kapitalistische klasse een linkse regering de hele tijd. Want zo’n regering kan haar niet zomaar ontbinden. Dit is de achtergrond waartegen de sociale en politieke transformatie in Latijns-Amerika zich voltrekt en zich zal blijven voltrekken.

Men moet het democratisch socialisme in het licht van dit probleem zien. Progressieve regeringen moeten praktische manieren vinden om met de particuliere sector samen te werken. Dit is niet alleen omdat de eigendoms- en beschikkingsrechten van de kapitalistische klasse grondwettelijk gewaarborgd zijn, maar ook vanwege hun macht over de economische ontwikkeling van een land.

De staat kan bepaalde economische druk tegengaan, de macht van de ondernemersklasse in toom houden en de mensen helpen hun sociale transformatieproces te verdedigen tegen aanvallen. Een progressieve regering zou deze tactische maatregelen in ieder geval moeten nemen. Maar om dat te doen, moet de staat ten minste een deel van de nationale economische productie controleren. Anders zal zij worden overrompeld door de bestaande economische krachten, waarvan vele machtiger zijn dan de staat.

Het sleutelmoment voor een progressieve regering is het moment waarop zij zoveel economische kracht heeft dat zij niet langer onder druk kan worden gezet door grotere economische spelers. Om dat te doen, moet de overheid 30 procent van het BBP controleren. Dan kan zij de confrontatie met de particuliere sector aangaan vanuit een machtspositie in plaats van vanuit een ondergeschikte positie. En als de ondernemersklasse begint samen te zweren, dan moet zij haar toevlucht nemen tot tegenmaatregelen en hun belastingaangiften, bezittingen en bankrekeningen onder de loep nemen.

Een progressieve beweging kan deze tactische coëxistentie alleen overstijgen wanneer niet slechts één partij, niet slechts één regering, maar de samenleving als geheel debatteert over de mogelijkheid om deze rijkdom te democratiseren. Totdat de samenleving zelf deze eis stelt, kan de overheid een particulier monopolie slechts vervangen door een overheidsmonopolie op het gemeengoed.

Wanneer je sectoren van de economie nationaliseert, zijn hun middelen openbaar, maar zij behoren toe aan de staat als een monopolie. Dit neemt de afstand tussen de arbeiders en de produktiemiddelen niet weg. Of men kan evolueren naar een andere eigendomsorde hangt af van de vraag of de samenleving en de werknemers in de verschillende sectoren van de economie aandringen op een gemeenschappelijk beheer van de rijkdom. Als zij bereid zijn die richting uit te gaan, dan is het de taak van een progressieve regering om dat proces op gang te brengen en tot een goed einde te brengen.

De loutere nationalisatie van industrieën lost het probleem van de omvorming van het economisch systeem dus niet op. Het brengt alleen de productiemiddelen in handen van een staatsmonopolie. Socialisatie, daarentegen, gaat over de democratisering van de produktie.

Op uw vraag of we met de ondernemersklasse moeten onderhandelen of haar moeten verdrijven: Zolang wij alleen in de regering zitten, moeten wij met haar onderhandelen; maar wanneer de maatschappij eist dat zij de zaken in eigen hand neemt, dan is het tijd om haar te verdrijven.

Als de staat zich volgens deze opvatting van het democratisch socialisme moet beperken tot “regeringszaken”, trekt de progressieve overheid zich dan niet te veel terug uit de verantwoordelijkheid voor de sociale verandering? Hoe kunnen we erop vertrouwen dat het maatschappelijk middenveld gemobiliseerd blijft en aandringt op radicalere stappen?

De staat is een aggregatietoestand van de samenleving – net zoals er een vloeibare, een gasvormige en een vaste toestand van materie is. Een dergelijk begrip van de staat behoedt ons voor instrumentalistische, anarchistische en naïeve marxistische opvattingen van de staat. In plaats daarvan zouden we Marx’ eigen opvatting van de staat als een illusoire gemeenschap moeten volgen: Het is inderdaad het gemeenschappelijke, maar in een gemonopolitiseerde vorm en in zoverre illusoir – hoe paradoxaal dat ook moge lijken.

Het anarchisme en bepaalde varianten van het marxisme stellen dat we de staatsmacht niet hoeven te veroveren omdat de werkelijke macht bij de maatschappij ligt. Maar wat heeft de bevolking van een land gemeen dat niet reeds aan de staat toebehoort? Een taal, instellingen, geschiedenis, natuurlijke rijkdom, belastingen, rechten, en een gezondheidszorgsysteem – dat alles komt misschien niet van de staat, maar het ligt wel bij de staat. De staat centraliseert alles wat gemeenschappelijk is aan een samenleving. Staatschap betekent de mogelijkheid om te monopoliseren en te centraliseren wat uit de samenleving komt.

De sterkte of zwakte van een staat vloeit dan ook voort uit de samenleving zelf. In Latijns-Amerika zijn geprivatiseerde hulpbronnen altijd genationaliseerd toen de samenleving besloot dat zij aan alle Bolivianen, alle Ecuadorianen, alle Venezolanen moesten toebehoren. Zelfs voordat Evo, Correa en Chavez aan de macht kwamen, begonnen de mensen al zo te denken. Dan komt er een progressieve regering. Het nationaliseert industrieën en hulpbronnen, en er is meer geld om scholen en ziekenhuizen te bouwen, hogere lonen te betalen, en vele andere dingen te verbeteren. Maar de maatschappij heeft nog steeds geen directe controle over haar rijkdom, die ligt bij het regeringsmonopolie. De mensen mogen zich vertegenwoordigd voelen door de staat – maar het blijft een monopolie. Dit zijn de grenzen waarbinnen een progressieve regering kan opereren.

Waarom kan een progressieve regering niet verder gaan dan dat? Waarom kan het niet naar het socialisme gaan? Wat betekent socialisme eigenlijk in dit geval? Socialisme heeft nooit betekend banken, bedrijven en fabrieken te nationaliseren. Zowel de Oktoberrevolutie als de Commune van Parijs van 1871 gingen uit van het idee dat socialisme niet betekent het democratiseren van de toegang tot goederen, maar het democratiseren van de controle, het bezit, het gebruik en het beheer van die goederen.

Dus hoe introduceer je deze gemeenschap van goederen? Per decreet? Kennelijk niet, want een decreet is iets dat wordt afgedwongen door een bureaucratie of een elite, hoe populair, revolutionair of wat die elite ook moge zijn. Wij hebben van de sociale revoluties van de 20e eeuw geleerd dat je niet zomaar kunt beweren dat je de arbeidersklasse vertegenwoordigt. Ik kan niet veronderstellen dat ik de arbeidersklasse of vrouwen of inheemse mensen vertegenwoordig. De vrouwenbeweging wordt gedreven door vrouwen, de inheemse beweging door inheemse mensen en de arbeidersbeweging door arbeiders.

Bovendien heeft de 20e eeuw aangetoond dat de staat de rol van de samenleving bij de transformatie niet kan vervangen. Een regering kan alleen een radicale weg inslaan als de samenleving daarop aandringt. De hoop van het democratisch socialisme is dat het dat zal doen. Democratisch socialisme is niet een bepaalde vorm van politiek, maar een crescendo van sociale transformaties – een overloop van democratie van verkiezingen naar de staat, en van de staat naar de economie, naar de fabriek, naar de bank, naar geld, naar bezit, enzovoort.

Lopen wij, door te veel de nadruk te leggen op de moeilijkheden van een op de staat gerichte benadering van de politiek, niet het gevaar de structurele beperkingen te negeren die de kapitalistische eigendomsorde oplegt aan alle sociale en politieke veranderingen? De socioloog Fred Block zegt het zo: voor zover het particuliere investeringsmonopolie blijft bestaan, kan de klasse van ondernemers in kapitaalstaking gaan om een progressieve regering op de knieën te dwingen. We hebben dit gezien in Chili onder Allende, meer recentelijk in Venezuela, maar ook in veel minder radicale regeringsprojecten. Nationalisatie kan zijn eigen problemen met zich meebrengen, maar is het niet absoluut noodzakelijk om de centrale hefbomen van de economie – het bankwezen en de buitenlandse handel bijvoorbeeld – onder staatscontrole te brengen om ons te bevrijden van de structurele beperkingen die het “vertrouwen in de economie” anders aan een progressieve regering oplegt?

De benadering van Block is interessant omdat zij, in tegenstelling tot veel andere marxistische interpretaties, een praktisch feit onder ogen ziet: Wanneer een progressieve regering aan de macht komt, heeft de ondernemersklasse de neiging haar geld naar veiligheid te verplaatsen. De individuele kapitalisten hoeven niet eens samen te spannen om dit te doen; zij vinden het helemaal zelf uit.

Dit scenario is echter gebaseerd op de onuitgesproken veronderstelling dat een progressieve regering aan de macht zal komen op een moment dat het kapitalisme stabiel is. Maar het tegendeel is waar: linkse regeringen ontstaan in tijden van crisis, wanneer kapitalisten niet investeren, geen mensen in dienst nemen, met andere woorden, wanneer de economie en de overheid gewoon niet functioneren.

Linkse regeringen komen niet aan de macht wanneer het economisch goed gaat en iedereen een baan heeft, maar wanneer het kapitaal het land al ontvlucht is, wanneer er geen investeringen zijn en de speculatie welig tiert, wanneer er massale werkloosheid en sociale onrust heerst. Als er een linkse regering komt, is dat omdat het volk eist dat de politici de situatie rechtzetten. Dat is de bron van haar legitimiteit.

Als deze regering er vervolgens niet in slaagt haar mandaat uit te voeren, is dat niet omdat zij door de heersende klasse werd gepest, maar omdat zij niet bereid was deze weg in te slaan of bang was voor de gevolgen. Het obstakel is in dit geval niet het kapitaal, maar het wereldbeeld of het zelfbeeld van de regering.

In Bolivia, namen we de regering over midden in een economische crisis. Indien wij de sleutelsectoren niet hadden genationaliseerd, zou de crisis zich nog tien jaar hebben voortsleept. Waar zouden we het benodigde geld vandaan hebben gehaald als we niet in de telecommunicatie, elektriciteit en olie- en gaswinning hadden gezeten? Zodra deze sectoren onder staatscontrole waren, konden we beleid maken.

Een ander knelpunt zijn de lonen. We zijn er niet in geslaagd om met de bazen over de lonen te onderhandelen – in plaats daarvan hebben we met de vakbonden vergaderd. Natuurlijk moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de verkoop in een bepaalde sector, de hoogte van de winsten, de geïnde belastingen, de groei van de economie, enzovoort.

Aan de ene kant kun je de ondernemersklasse iets afnemen, maar aan de andere kant moet je hen iets teruggeven in de vorm van subsidies op elektriciteit, vervoer, gas en dergelijke. Want als de ondernemersklasse dan begint te protesteren, kunt u altijd antwoorden: “U krijgt gas en water van ons tegen gesubsidieerde prijzen. Maar u zegt dat u de lonen niet wilt verhogen? Goed, als je het zo wilt, maar dan stoppen we je subsidies.”

Dus we hebben het loon van een werknemer in 14 jaar met 450 procent verhoogd, van $50 naar $306. Waarom verhogen we het niet nog meer? Want op een gegeven moment loop je het risico dat je kleine bedrijven treft, waarvan de winstcijfers veel lager zijn. We streefden naar een minimumloon van 400 dollar, maar we zagen al snel dat microbedrijfjes met vier werknemers, die bijvoorbeeld schoenen of fietsen verkochten, dat niet konden bijbenen. ###### gelaten. Een volksregering moet natuurlijk altijd zorgen voor de arbeiders, maar ook voor degenen die net boven hen staan: de mensen die een klein bedrijfje hebben en met een handvol werknemers een dienst of levensmiddelen verkopen. In onze maatschappij behoren zij tot de volksklasse, er moet voor hen gezorgd worden.

Bij de grote bedrijven daarentegen kun je je toevlucht nemen tot hardere middelen. Zo hebben wij buitenlandse bedrijven genationaliseerd en een belasting van 50 procent op de winsten van banken opgelegd. Banken kunnen ook hun winstgevendheid verminderen, dus moeten we hen ook dwingen productieve leningen te verstrekken. Daarom hebben wij bepaald dat 60 procent van alle leningen naar de productieve sector moet gaan. Met de resterende 40 procent konden ze doen wat ze wilden – speculeren enzovoort. Zo zorg je ervoor dat al het geld, dat eigenlijk het spaargeld van de bevolking is, terugvloeit naar de productie. Particulier geld naar bepaalde sectoren sturen om de economische groei te stimuleren – dat is een deel van de monopoliemacht van de staat.

Dit soort economisch beleid stelt een progressieve regering in staat de economische vetorecht van het kapitaal over de politiek (het beleid) uit te schakelen. Waar een kapitalistisch monopolie een economisch circuit dreigt te verlammen, doorbreek je die macht door staatsbedrijven op te richten. Je hoeft niet per se alles te nationaliseren, maar je moet er wel voor zorgen dat de economie bestand is tegen een kapitaalstaking als dat nodig is.

Maar de centrale vraag voor een progressieve regering blijft of er voldoende maatschappelijke energie is om verder te gaan dan dergelijke regulerende maatregelen. En dat ligt niet in de macht van de regering. Sommige van mijn kameraden aan de Latijnsamerikaanse linkerzijde denken dat progressieve regeringen de samenleving zouden verlammen – alsof er een krachtige golf van collectieve actie zou zijn die aanstuurt op nieuwe eigendomsverhoudingen en radicale democratisering. Maar deze kameraden kunnen niets aanwijzen waar dit zo is geweest.

Een voorbeeld uit Bolivia: tijdens de laatste MAS-regering wilden sommige tinmijnwerkers breken met de dominante vormen van eigendom en beheer – en wij hebben dit project aangemoedigd en actief bevorderd. We eindigden met 5.000 mijnwerkers die zelf een mijn beheerden met overheidsgeld. Maar zij hielden alle winsten, waarvan niets terug ging naar de maatschappij. Dus hier, precies wat mijn kameraden in gedachten hadden werd niet bereikt. De rijkdom werd nog steeds particulier toegeëigend, alleen nu niet door twee personen, maar door 5.000 – dit is de ervaring van de pogingen tot zelfbeheer van arbeiders die in Bolivia plaatsvonden van 2010 tot 2011 en vervolgens opnieuw in 2017 tot 2018.

Is het ook niet mogelijk een middenweg te bedenken tussen een voorhoedepolitiek van progressief bestuur en het louter begeleiden van de sociale stemming door de politiek – een opvatting waarin zij een impuls kan zijn voor de radicalisering van het transformatieproces?

Een progressieve regering kan natuurlijk bepaalde kwesties bovenaan de agenda zetten. Het kan mensen helpen hun dagelijkse ervaringen beter in te kaderen. Het kan nog veel meer doen dan alleen regeren. Maar het kan de sociale ervaring niet vervangen – het socialisme moet in de maatschappij geworteld zijn.

In dit opzicht ben ik een Leninist – maar niet van het oorlogscommunisme, maar van de Nieuwe Economische Politiek. De NEP was Lenins grote bekentenis: hoe radicaal de voorhoede ook is, je overwint het kapitalisme alleen als de maatschappij dat zelf wil doen.

Er is een geweldige kleine tekst van Lenin uit 1923, “Beter minder, maar beter.” Daarin evalueert hij het oorlogscommunisme en maakt hij de balans op van die woelige jaren waarin men dacht dat een reeks moedige maatregelen voldoende zou zijn om het kapitalisme te overwinnen. Lenin zegt in feite: “Nou, strikt genomen, zijn we uitgekomen bij staatskapitalisme.” We kunnen nationaliseren wat we willen, maar we komen niet tot het socialisme voordat de mensen vormen van echte gemeenschap in de economie opbouwen.

Gemeenschappen opbouwen van mens tot mens in plaats van van boven naar beneden – dat is de kern van het socialisme. Dat is de enige echte vorm van gemeenschap – niet de staat, die, zoals ik al zei, kwa forma een monopolie is. De staat kan natuurlijk deelnemen aan deze opbouw, de juiste richting aangeven, maar hij kan niet het eigenlijke opbouwwerk doen.

Dit is de vraag waar het debat in Cuba de afgelopen tien jaar om draaide: hoe kunnen maatregelen worden genomen die verder gaan dan het staatskapitalisme? Met andere woorden: Hoe kunnen wij de ontwikkeling van dergelijke gemeenschappen in de samenleving bevorderen? De inheemse en boerenwereld kent een rijke traditie van gemeenschapsvormen – deze is in het gedrang gekomen, maar zij bestaat. En steden kennen gemeenschappen ook op het niveau van de buren. Wat wij hebben zijn fragmenten van gemeenschappelijkheid, en deze fragmenten kunnen ons dienen als uitgangspunt voor de opbouw van een nieuwe, gemeenschappelijke samenleving.

Het antwoord op je vraag ligt dus bij Lenin: je mag het volk nooit meer dan één stap voor zijn – geen twee, geen vier. Niet meer dan één stap verwijderd van wat zij voelen, denken en ervaren. Ik weet geen andere weg dan niet meer en niet minder te gaan dan één stap vooruit op de werkende maatschappij, vooruit op de maatschappij van het werkende volk.

Topfoto: García Linera en Morales bij hun terugkeer uit ballingschap in november 2020. Bron: @AlvaroMarceloGarciaLinera